De zevende herzieningsgrond: radio-propagatie

Aanvulling Herzieningsverzoek 6 maart 2007

toelichting: Pas met de derde aanvulling van het herzieningsverzoek kwam dit onderwerp ter sprake. Deze aanvraag is niet gepubliceerd; ik vermeld -met neutrale nummering- hier de artikelen, die de AG besprak in zijn conclusie van 20 maart 2007; zij handelen over een rapport, waarvan de samenvatting wel beschikbaar is

1 Een (verslag van een) onderzoek naar buitengewone propagatie- condities op 23 september 1999, opgemaakt door J.C. Meijer (kennelijk verbonden aan CIS) en een niet ondertekend stuk waarin de bevindingen worden getoetst aan de verklaringen van aanvrager.
2 Blijkens de inleiding van het onder 1. genoemde verslag van Meijer zou als novum moeten worden aangemerkt dat er op de avond van 23 september 1999 rond 20.00 uur bijzondere atmosferische omstandigheden bestonden die aanleiding vormden voor buitengewone radiopropagatie op de gsm-frequentie van 900 MHz. Onder meer op p. 11 en 26 vermelden de rapporteurs dat zij zich baseren op gegevens van het KNMI en enkele Duitse weerstations. Op p. 14 merkt de rapporteur op dat het KNMI in 1999 en nog enkele jaren erna dagelijks vier atmosferische sonderingen uitvoerde in een cyclus van zes uur. Op p. 26 merkt hij op dat "alle gegevens werden verkregen uit het zeer uitgebreide via internet toegankelijke archief van de meteorologische faculteit van de Universiteit van Wyoming (VS)." Ambtshalve heb ik kunnen uitvinden dat het hier gaat om de volgende website: http://weather.uwyo.edu/upperair/sounding.html. Dit zijn gegevens die volgens Meijer in tegenstelling tot de KNMI-gegevens waar deskundige Brussaard over beschikte, wel een oordeel over radiopropagatie toelaten. Het bestaan van die gegevens spreekt volgens hem voorts tegen dat - zoals deskundige Jondral heeft opgemerkt in zijn rapport - achteraf niet is te bepalen of zich op een bepaalde dag ongebruikelijke propagatieverschijnselen hebben voorgedaan.
3 Uit het rapport blijkt dat de conclusies met name zijn gebaseerd op meteorologische gegevens van 23 september 1999 in De Bilt. De begrippen die in het verslag worden gebruikt hebben een hoog complex gehalte en de betekenis ervan wordt mij niet erg duidelijk. Als ik het goed begrijp staan de op de sonderingsgegevens gebaseerde 'M-profielen' centraal (p. 11). Die verbeelden namelijk de gemodificeerde radiorefractiviteit als functie van onder meer de hoogte. De M-profielen zijn gebaseerd op de resultaten van een volgens Meijer door de Internationale Telecommunicatie Unie geadopteerde berekening van de volgende parameters: laaghoogte, temperatuur, dauwpunt en relatieve vochtigheid. In dit geval duiden de M-profielen op een atmosferische superrefractie waardoor - kennelijk boven De Bilt - op 23 september 1999 om 20.00 uur een zogenaamde duct werd gevormd. Die superrefractie veroorzaakt de buitengewone propagatie via een duct, een bijzondere atmosferische omstandigheid die een soort supergeleiding mogelijk maakt. Zo een duct kan aan de aardoppervlakte zijn gelegen of zweven. Over de effecten hiervan wordt op p. 15 opgemerkt dat 'toegepast op het M-profiel (..) de initiele schatting uit(komt) op een minimumfrequentie van rond 915 MHz. Rekening houdend met een marge naar beneden van zeker 10% moet men, met enige verzwakking, de transmissie van een 900-MHz- gsm-signaal via een duct van deze sterkte ruimschoots voor mogelijk houden.
4 Mede op basis van soortgelijke gegevens van vier Duitse weerstations betoogt Meijer op p. 15 e.v. en in het bijzonder p. 18 en 19, dat omstandigheden die een GSM-verbinding over lange afstand mogelijk maken zich ook om 20.36 tussen Deventer en 't Harde hebben voorgedaan. De omstandigheid dat op de avond van 23 september 1999 ook rond 20.36 uur tussen Deventer en 't Harde bijzondere atmosferische omstandigheden bestonden die aanleiding vormden voor buitengewone radiopropagatie op de gsm-frequentie van 900 MHz zou volgens aanvrager betekenen dat het telefoongesprek dat aanvrager met het slachtoffer om 20.36 die avond heeft gevoerd via een zendmast in Deventer, wel degelijk kan zijn gevoerd terwijl aanvrager op de snelweg A28 nabij 't Harde reed.
5 Bijlage 1, blz. V, bevat weerkundige gegevens van het weerstation De Bilt van 23 september 1999, van 20.00 uur plaatselijke tijd. Deze gegevens zijn kennelijk ontleend aan de eerdere door mij genoemde website van de meteorologische faculteit van de Universiteit van Wyoming. Uit deze gegevens is af te leiden dat op dat tijdstip op die plaats op 66 meter hoogte een temperatuurinversie bestond, dat er in de laag daaronder sprake was van een temperatuur van 19° C en van een wind uit het zuiden, windkracht 2. In de laag tussen 66 en 75 meter hoogte was de temperatuur 20° C, en waaide er een wind met een kracht van 4 op de schaal van Beaufort uit het zuid-zuidwesten. De deskundige Brussaard ging ervan uit dat er op die bewuste dag sprake was van (winterse) buien en wind. Stabiele luchtlagen met temperatuurinversie zouden hebben ontbroken, waardoor de omstandigheden voor een ongewone radiopropagatie zouden hebben ontbroken.
6 Het onderhavige geval wordt hierdoor gekenmerkt dat het hof bij de beoordeling van de overtuigende kracht van de gebezigde bewijsmiddelen in aanmerking heeft genomen dat het optreden van buitengewone propagatie hoogst onaannemelijk is, terwijl het dat oordeel heeft ontleend aan de in hoger beroep door prof. Brussaard afgelegde verklaring. Het door die deskundige in de strafzaak gegeven oordeel staat dus in rechtstreeks verband met de bewezenverklaring. Onder die omstandigheden kunnen de thans aan de aanvragen ten grondslag gelegde gegevens, hierop neerkomende dat de omstandigheden voor bijzondere propagatie wél aanwezig waren, wellicht als een novum worden aangemerkt.
7 Het rapport stelt in het "Aanvullend onderzoek lokatie GSM gesprek" dat zorgvuldige analyse heeft aangetoond dat het wegvak van Rijksweg A28 dat in een flauwe bocht om Nunspeet heenvoert voor zulk een verbinding optimale voorwaarden biedt, die men zelfs onder normale troposferische omstandigheden geenszins mag uitsluiten. (..) De stellers van het rapport wijzen er op dat de dichtheid van basisstations tussen het wegvak A28 en Deventer aanzienlijk minder moet zijn dan de deskundige Steens aan het hof heeft voorgehouden.

commentaar: dit laatste werd ook gesteld door een aantal andere deskundigen, opgeroepen door de AG in Den Bosch; vermelding hiervan was wellicht van belang geweest, gezien de eindconclusie van de HR. De scherpslijperij in de laatste regel van punt 3. is onterecht; de GSM-900 band loopt in werkelijkheid van 890-960 MHz. De downlink is in de keuze van het signaal door het MS het belangrijkste; deze loopt van 935-960 MHz.

Conclusie inzake de Deventer-moordzaak 20 maart 2007 AG Mr. Machielse

11.3.1. Ten tweede betreft de aanvulling een aanvullend rapport van Confidential Investigative Services (CIS), Afdeling Special Research te Velp, waarvan het "ten geleide" is ondertekend op 2 maart 2007 door J.J.R. Heinen, J.C. Meijer en J.A. Sterrenburg. Het rapport gaat over de telefoonverbinding tussen de GSM van aanvrager en de vaste aansluiting van het slachtoffer op donderdagavond 23 september 1999 om 20.36 uur.
11.3.2. Bij mij rees de vraag of dit naderhand opgeworpen punt wel in het kader van deze aanvraag behandeld kan worden. De eerdere aanvullingen zijn inderdaad te beschouwen als uitwerkingen van de inhoud van de oorspronkelijke aanvraag. Zij voeren nieuwe argumenten aan ter onderbouwing van de stelling dat het DNA materiaal van veroordeelde niet bij gelegenheid van het misdrijf op de blouse van het slachtoffer terecht is gekomen en concentreren zich op het onderzoek aan de blouse. Bovendien zijn deze aanvullingen ontvangen voor de openbare behandeling op 15 november 2006. Het punt van de radiopropagatie wordt in de derde aanvulling voor de eerste maal opgeworpen. Aanvrager tracht wel dit onderdeel van de derde aanvulling te verbinden met de oorspronkelijke aanvraag, maar het aldus gelegde verband lijkt mij niet erg specifiek. De stelling dat het nieuwe onderzoek over de radiopropagatie het standpunt ondersteunt dat aanvrager het misdrijf niet heeft begaan is immers in zeer algemene zin gesteld. Mijns inziens past het bij een zorgvuldige manier van procederen in herzieningszaken om de mogelijkheid om nieuwe gronden op te werpen te beperken tot de fase voor de openbare behandeling en is het ongewenst om de mogelijkheid om nieuwe gronden aan te voeren open te houden tot aan de conclusiedatum of zelfs nog daarna. Het mag immers niet zo zijn dat de uitzondering, die de herziening vormt op het beginsel 'lites finiri oportet', ertoe kan leiden dat het einde van een zaak uit het zicht verdwijnt doordat een domino-effect van argumenten en onderzoeken zich gaat voordoen. Anderzijds zie ik ook wel in dat het in het belang van aanvrager is om alle nieuwe argumenten, zij het ook op verschillende momenten in de procedure, te trachten te bundelen en aan de Hoge Raad voor te leggen. Vandaar dat ik zal ingaan op dit tweede punt van de derde aanvraag.
11.3.3. Aanvrager heeft steeds verklaard dat hij op het moment van het telefoongesprek op de A28 reed terwijl de verbinding tot stand kwam via een zendmast in Deventer. Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen meegenomen dat, gelet op die verbinding via een zendmast in Deventer, aanvrager zich ook in Deventer bevond. Heinen en Sterrenburg hebben namens de verdediging als deskundigen opgetreden gedurende het onderzoek door het hof te 's-Hertogenbosch. De belangrijkste andere deskundigen waren J.D. Rijnders, systeem specialist bij KPN, R. Steens, systeembouwer bij KPN, prof. dr. ir. G. Brussaard, hoogleraar op het terrein van radiosystemen met als specialisatie de bijzondere effecten van radiopropagatie en de eigenschappen van antennes en prof. dr. rer. nat. F. Jondral, hoogleraar mobiele communicatie aan de Universiteit van Karlsruhe.
11.3.4. In het onderzoek door het hof te 's-Hertogenbosch hebben deze verschillende deskundigen geadviseerd over de mogelijkheid van een telefoonverbinding met de vaste lijn van het slachtoffer vanaf de A28 bij de afslag 't Harde via een zendmast in Deventer. Daarover zijn ook verschillende rapporten opgemaakt, die bij de stukken zijn gevoegd. Heinen en Sterrenburg achtten de genoemde mogelijkheid aanwezig. De drie andere deskundigen achten de mogelijkheid van een GSM-verbinding met Deventer vanaf de A28, waar aanvrager zich naar eigen zeggen bevond, kort samengevat minstgenomen zeer onwaarschijnlijk. De meeste van die deskundigen zijn bij het hof gehoord naar aanleiding van de door hen opgemaakte rapporten. Hieronder zal ik weergeven hetgeen zij hebben verklaard over weersomstandigheden en radiopropagatie op donderdagavond 23 september 1999.

Hierna volgen de verklaringen van de deskundigen tijdens het proces Den Bosch 2003/2004 desbetreffende evenals de door het Hof Den Bosch gebezigde argumenten.

(..)
11.3.6. Ik kom nu terug op het nieuw ingebrachte rapport.

(..)
11.3.10. Het onderhavige geval wordt hierdoor gekenmerkt dat het hof bij de beoordeling van de overtuigende kracht van de gebezigde bewijsmiddelen in aanmerking heeft genomen dat het optreden van buitengewone propagatie hoogst onaannemelijk is, terwijl het dat oordeel heeft ontleend aan de in hoger beroep door prof. Brussaard afgelegde verklaring. Het door die deskundige in de strafzaak gegeven oordeel staat dus in rechtstreeks verband met de bewezenverklaring. Onder die omstandigheden kunnen de thans aan de aanvragen ten grondslag gelegde gegevens, hierop neerkomende dat de omstandigheden voor bijzondere propagatie wél aanwezig waren, wellicht als een novum worden aangemerkt.
11.3.11. Maar dat eventuele novum alleen is onvoldoende om te concluderen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat het hof, ware het met deze omstandigheden bekend, de veroordeelde van het ten laste gelegde zou hebben vrijgesproken. Daarvoor is nog meer nodig. Uitgesloten moet immers ook worden dat de GSM van de over de A28 rijdende veroordeelde, gesteld dat gezien de thans gestelde weersomstandigheden versterkte radiopropagatie wél mogelijk was, is opgepikt door een andere cell. Het nieuwe "Aanvullend rapport van onderzoek inzake het mobiele GSM gesprek op 23 september 1999" roert ook dit essentiële vraagpunt aan. Het rapport stelt in het "Aanvullend onderzoek lokatie GSM gesprek" dat zorgvuldige analyse heeft aangetoond dat het wegvak van Rijksweg A28 dat in een flauwe bocht om Nunspeet heenvoert voor zulk een verbinding optimale voorwaarden biedt, die men zelfs onder normale troposferische omstandigheden geenszins mag uitsluiten. Waaruit die zorgvuldige analyse heeft bestaan blijkt niet. De stellers van het rapport wijzen er enkel op dat de dichtheid van basisstations tussen het wegvak A28 en Deventer aanzienlijk minder moet zijn dan de deskundige Steens aan het hof heeft voorgehouden.
11.3.12. Als zich op 23 september 1999 's avonds om 20.36 uur bijzondere radiopropagatie heeft voorgedaan laat de derde aanvulling na antwoord te geven op een aantal belangrijke vragen.
In de eerste plaats stelt aanvrager niet dat op de genoemde datum in de omgeving van de A28 het gehele mobiele netwerk ernstig verstoord was. Volgens de deskundigen zou dat toch het gevolg zijn van een buitengewone radiopropagatie.
Ten tweede zou de mogelijkheid van buitengewone radiopropagatie toch ook gelden voor de tientallen in aanmerking komende nabuurstations. Alle nabuurstations van 'Hilversum3' en 'Zwolle21' liggen op een beduidend geringere afstand van de plaats vanwaar veroordeelde stelt het telefoongesprek te hebben gevoerd dan 'Deventer7'.
Ten derde zou de vraag moeten worden beantwoord waarom ook basisstations die niet op de lijst van nabuurstations van 'Hilversum3' en 'Zwolle21' voorkomen, gelijk het geval is met 'Deventer7', en dichterbij de A28 liggen dan 'Deventer7' niet in aanmerking kwamen het telefoongesprek af te wikkelen, wellicht gelet ook op de rijrichting van veroordeelde.
Ten vierde geeft het rapport geen antwoord op de vraag of de inschakeling van 'Deventer7' zelfs wel voor de hand ligt als de duct die de opstellers van het rapport mogelijk achten, heeft bestaan in de vorm van een soort beperkte corridor tussen de A28 en 'Deventer7'. Zet men zo een corridor uit op de dekkingskaarten dan blijkt dat binnen de grenzen van zo een mogelijke corridor meerdere cellen zijn gelegen tussen de A28 en 'Deventer7'. Ik noem:
- 14784/14785 (nabuurstations van 'Hilversum3')
- 11495/11496 (nabuurstations van 'Hilversum3' en 'Zwolle21')
- 48565/48566 (nabuurstations van 'Hilversum3' en 'Zwolle21')
- 14796/14797/53197
- 49782/49783/49784
- 50135
- 10485/10486/10487 (10486 is een nabuurstation van 'Deventer 7')
- 49779/49780 - 48320/48321/50854 (alle nabuurstations van 'Deventer 7')
- 47527/47528/47529 .
11.3.13. Deze vragen zijn rudimentair aan de orde geweest en aan het hof voorgehouden.
Als de thans ingebrachte weerrapporten als een novum zouden hebben te gelden kunnen mijns inziens nog zoveel vraagtekens worden gesteld bij de inschakeling van 'Deventer7' dat dit novum niet het ernstig vermoeden wekt dat het hof, ware het met die weerrapporten bekend, veroordeelde zou hebben vrijgesproken.

commentaar: De AG redeneert als volgt: ook als er propagatie mogelijk was, dan nog zou het GSM-systeem daar geen gebruik van maken. En er was geen verstoring van het netwerk geconstateerd, c.q. dat had eerst maar eens moeten worden aangetoond (omdraaiing bewijslast). Dat de bewijsvoering niet stand houdt -de weergegevens kloppen niet- deert hem kennelijk niet. Daar komt bij, dat de verklaring van de heer Brussaard een belangrijke rol speelde in het bestrijden van het bewijsverweer van de verdediging met betrekking tot het ontbreken van de timing-advance gegegevens (Den Bosch 2003/2004 artikel 2.3.10 & 2.3.15)

SCHRIFTELIJKE REACTIE OP CONCLUSIE D.D. 20 MAART 2007 VAN ADVOCAAT-GENERAAL MR. MACHIELSE 2 april 2007 G.J. Knoops

X Nieuwe feiten aangaande (de weerlegging van) het telefoongesprek 23-9-1999
101. Onder 11.3.1. bespreekt de AG het rapport van Confidential Investigative Services (CIS), Afdeling Special Research te Velp wat op 2 maart 2007 is ondertekend door J.J.R. Heinen, J.C. Meijer en J.A. Sterrenburg.
102. Onder 11.3.12. stelt de AG dat de derde aanvulling nalaat antwoord te geven op een viertal belangrijke vragen. Nu het rapport, volgens de AG, geen antwoorden geeft op deze belangrijke vragen en er daarom volgens de AG “nog zoveel vraagtekens” kunnen worden gesteld bij de inschakeling van ‘Deventer7’ is het voor de AG niet aannemelijk dat het ernstige vermoeden is gewekt dat het hof, ware het met de ingebrachte weerrapporten bekend, veroordeelde zou hebben vrijgesproken.
103. De opmerking van de AG dat het rapport geen antwoorden geeft op de viertal belangrijke vragen is onjuist, dit om de navolgende redenen:
104. Superrefractie is een meteorologisch/natuurkundig verschijnsel waardoor buitengewone radiopropagatie kan plaats vinden. En dat houdt in dat er verbindingen kunnen plaatsvinden over beduidend grotere afstanden dan normaal het geval is. Dit verschijnsel hangt samen met het feit dat er een temperatuurinversie is. Normaliter neemt de temperatuur af naarmate men hoger de lucht in gaat, maar onder bijzondere omstandigheden, is dat voor een deel niet het geval. Rond zonsondergang zijn de omstandigheden daarvoor vaak het gunstigst in het voor- en najaar. Daardoor ontstaan een soort van tunnels (ducts). Doorgaans gaat een groot deel van het signaal de atmosfeer in, maar als er een temperatuur-inversie is dan vindt er een weerkaatsing van dat signaal plaats aan de bovenkant van een duct en kan er een verbinding over (veel) grotere afstand plaatsvinden.
105. Uit de metingen van diverse weerstations van de temperatuur in de atmosfeer kan opgemaakt worden dat in het gebied tussen Noord-Frankrijk tot Noord Duitsland op 22 en 23 september 1999 condities heersten waardoor deze buitengewone radiopropagatie mogelijk was. Op grond van KNMI gegevens was dit in Nederland het geval op 23-9-1999 om 20 uur voor frequenties van 900 Mhz en hoger. (900Mhz is de GSM lijn). De rechterfiguur geeft een beeld van de bijzondere situatie die toen gold op 75 meter hoogte.
106. Op 23-9-1999 om 18.59 uur had een Franse zendamateur radiocontact met een zendamateur in Katwijk aan de Rijn (353 km.) via een verbinding op 1296 Mhz., hetgeen zonder buitengewone propagatiecondities onmogelijk is. Daarbij is vastgesteld dat het niet heeft plaatsgevonden via een zwevende duct (hoger in de lucht), maar via een oppervlakteduct. Zoals deze tot op ongeveer 75 meter boven de grond in De Bilt om 20 uur die avond is vastgesteld.
107. Op basis hiervan kan vastgesteld worden dat door de bijzondere klimatologische omstandigheden van de avond van de 23e september 1999, de locatie waarvandaan Louwes het gesprek voerde, de richting van de antenne in Deventer die het gesprek opving en de korte duur van het gesprek, het zeker niet onmogelijk kan zijn geweest dat antenne 14501 in Deventer het bewuste gesprek heeft afgewikkeld vanaf de A28.
108. Deze bijzondere omstandigheden zijn in deze vorm niet aan het hof bekend gemaakt in 2004 en zouden bij bekendheid hebben geleid tot vrijspraak.
109. Aan deze reactie wordt voorts als productie 5 (het cv van dhr. Meijer zal worden nagezonden aan de Hoge Raad) gehecht een gedetailleerde reactie van dhr. Meijer op de Conclusie van de AG waarin dhr. Meijer puntsgewijs ingaat op de stellingen van de AG.
110. Nieuwe feiten en omstandigheden vormen zonder meer hetgeen dhr. Meijer in de paragrafen 33 en 34 van deze reactie te derden brengt. Op de eerste plaats stelt hij vast dat destijds bij het hof geen rekening is gehouden met het concept van de “beperkte corridors” dat door hem uitvoerig wordt beschreven. Voorts, en op de tweede plaats, legt hij in paragraaf 34 van deze reactie uit dat hij nieuw eigen onderzoek heeft verricht naar de GSM-situatie in het gebied op grond waarvan hij concludeert dat in het gebied tussen cel 14501 en het wegvak 2 in figuur 2 van zijn bijlage 1 “uitstekende voorwaarden” heersten voor een verbinding tussen de A28 en Deventer.
111. Paragraaf 59 van diens reactie op de Conclusie bespreekt aan de hand van nieuw onderzoek dat een verbinding tussen cel 14501 en de A28 volluit mogelijk is bij buitengewone propagatie condities. In paragraaf 72 geeft deskundige Meijer aan dat ontegenzeggelijk de bevindingen van de OM deskundigen Brussaard en Jondral inhouden dat zij het onwaarschijnlijk vonden dat een verbinding (tussen ’t Harde en Deventer) is tot stand gekomen onder de geschetste omstandigheden, bij het oordeel van het hof hebben meegewogen. Dit geldt zeker niet voor de propagatie gegevens die thans in de rapportages van CIS zijn neergelegd.
112. Op de derde plaats is aan zijn rapport gehecht als bijlage een onderzoeksrapport getiteld “de lange GSM-verbinding van mr. E.C.J.J. Louwes op 20 juli 1999”. Deze analyse toont aan dat de politie dhr. Louwes tijdens de verhoren heeft geconfronteerd met telefoongegevens waaruit blijkt dat Louwes op 20 juli 1999 een GSM gesprek voerde waarbij een GSM mast over zeer lange afstand was aangestraald. De atmosferische omstandigheden op 20 juli 1999 waren vergelijkbaar met de bijzondere atmosferische omstandigheden op 23 september 1999. Daaruit blijkt dat op 20 juli 1999 door de GSM van aanvrager een verbinding tot stand is gebracht van dezelfde afstand als die van de avond van 23 september 1999 heeft plaatsgevonden.
113. Bij bekendheid hiervan, en indien deze redenering inderdaad gevolgd wordt, zou het hof derhalve hebben vrijgesproken nu daarmee vast was komen te staan dat deze technische mogelijkheid inderdaad heeft plaatsgevonden. Ook zou het hof daardoor aan de eigen verklaring van aanvrager namelijk dat hij die avond in de omgeving van ’t Harde heeft gebeld met de weduwe (en in een wegversmalling was geraakt in die omgeving, welke wegversmalling niet op het nieuws bekend was gemaakt) een andere waardering hebben gegeven zodanig dat men niet tot veroordeling was gekomen.
114. Belangwekkend is dat dhr. Meijer in paragraaf 11 van deze bijlage vaststelt dat hij dit pas zeer recentelijk heeft geconstateerd alsmede dat deze “zeer relevante informatie niet in beide processen verbaal (van verhoor van Louwes in november 1999; opmerking GJK) zijn opgenomen….”.
115. Het kan niet ontkend worden dat deze informatie destijds niet bekend was bij het hof, het hof hiermee bij de weerlegging van dit essentiële verweer van aanvrager (dat zou hebben geleid tot vrijspraak bij aanvaarding daarvan) geen rekening heeft gehouden, terwijl bovendien justitie nimmer heeft prijsgegeven dat men over bewijs beschikte dat Louwes op 20 juli 1999 een dergelijk lange afstand gesprek voerde met zijn GSM. Het feit dat de politie in 1999 al wist van het bestaan van een telefoonverbinding over lange afstand door aanvrager, twee maanden voor het delict, zou ook voor de deskundigen Brussaard en Jondral een nieuw gegeven zijn geweest dat hen tot een ander oordeel zou hebben gebracht.
116. Van belang is voorts dat deze gegevens die door de politie aan de heer Louwes tijdens zijn verhoren zijn voorgehouden, evenmin aan de deskundigen zijn voorgelegd c.q. bekend waren die destijds door het hof omtrent dit onderwerp zijn gehoord.
117. Geconcludeerd kan dan ook worden dat de rapportage van CIS en de aanvulling van dhr. Meijer gehecht aan deze reactie, nieuwe feiten en omstandigheden bevat die het hof niet bekend waren en tot vrijspraak zouden hebben geleid.

Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening 18 maart 2008

12. Beoordeling van de zesde herzieningsgrond
12.1. In het tussenarrest van 5 juni 2007 is onder 3.1.3 overwogen dat zich met de wettelijke regeling van de herziening niet verdraagt dat aanvullende herzieningsverzoeken worden ingediend alvorens op de initiële aanvrage is beslist, maar dat nochtans in het onderhavige geval acht kan worden geslagen op de "derde aanvulling verzoek tot herziening" nu het daarin gestelde door de Advocaat-Generaal is onderzocht en in zijn conclusie is behandeld.
12.2. De Hoge Raad verstaat die derde aanvulling aldus dat daarin wordt opgekomen tegen 's Hofs verwerping van het verweer dat de aanvrager ten tijde van het delict niet in Deventer was. Meer in het bijzonder keerthet aanvullende herzieningsverzoek zich tegen het oordeel van het Hof dat de aanvrager zich tijdens het telefoongesprek met [het slachtoffer] dat hij op de dag van het misdrijf (23 september 1999) om 20.36 uur met zijn mobiele telefoon heeft gevoerd en dat is verlopen via een gsm-basisstation in het centrum van Deventer, zich in of nabij Deventer bevond en niet op de autosnelweg A28 nabij de afslag 't Harde, zoals door hem was aangevoerd. Volgens de aanvrager blijkt uit het rapport van Confidential Investigative Services (CIS) van 2 maart 2007, opgemaakt door onder anderen J.J.R. Heinen en J.A. Sterrenburg (productie 55), en een emailbericht van genoemde Heinen van 4 maart 2007 (productie 56) dat het, gelet op de bijzondere atmosferische omstandigheden in de avond van 23 september 1999, aannemelijk is dat het desbetreffende telefoongesprek wel degelijk heeft plaatsgevonden op de A28 tussen de afslag Harderwijk en 't Harde.
12.3. Het bestreden arrest houdt - voor zover hier van belang - het volgende in: 2.3.9.(..) t/m 2.3.16.(..)
12.4. De thans overgelegde stukken kunnen niet het ernstige vermoeden wekken dat het Hof, ware het met de inhoud daarvan bekend geweest, de aanvrager zou hebben vrijgesproken. Dat geldt ook indien als vaststaand wordt aangenomen dat - anders dan door onder anderen de deskundige prof. dr. ir. G. Brussaard bij de behandeling van de zaak is verklaard en door het Hof is overgenomen - op de avond van het misdrijf in het desbetreffende gebied bijzondere atmosferische omstandigheden aanwezig waren die aanleiding hebben gegeven tot buitengewone radiopropagatie die van invloed is geweest op de gebezigde gsm-frequentie van 900 MHz. De in het geding gebrachte producties zijn immers niet onverenigbaar met de door het Hof overgenomen verklaring van de deskundige R. Steens dat propagatie weliswaar tot gevolg kan hebben dat radiogolven zeer grote afstanden overbruggen, maar dat de verstoring door andere stations meebrengt dat er weinig keuze is in het aanklikken van basisstations, en dat ondanks propagatie toch een van de buren van een basisstation zal worden gekozen.
12.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het aangevoerde geen grond voor herziening oplevert.

commentaar: waarmee het complex van overwegingen van het Hof (en waarop het Hof steunt, gezien 2.3.15, ..."verschillende deskundigen"...) is teruggebracht tot: deskundige R. Steens heeft gelijk (ondanks dat deze deskundige een aantal flaters beging). De HR gaat daarbij voorbij aan het door het Hof gestelde: "2.3.15. Overigens is naar het oordeel van het hof het ontbreken van de timing advance gegevens gecompenseerd door uitvoerig onderzoek door verschillende deskundigen naar de mogelijkheid dat verdachte het bewuste telefoongesprek heeft gevoerd vanaf de A28 nabij 't Harde." Niet dus, want dat onderzoek is niet van doorslaggevende waarde gebleken. Daar heeft de verdediging te weinig nadruk opgelegd.