Voor iedere week een falsum


Volgens het Nederlandse strafrecht kunnen falsa alleen maar door een verdachte of in samenwerking met een verdachte worden gepleegd, denk aan een listigheidje van zijn advocaat. Dat falsa hun oorsprong kunnen vinden bij de recherche, het Openbaar Ministerie, de Advocaat Generaal of - al helemaal ondenkbaar - bij een vooringenomen rechtscollege, wordt kennelijk als onmogelijk beschouwd, of op zijn minst genomen als niet laakbaar.

Hieronder volgen voorbeelden om over na te denken.

  1. Louwes' DNA zit in het nagelvuil
  2. In het nagelvuil zit een mengprofiel van Louwes en het slachtoffer
  3. Louwes' DNA-sporen zitten bij de ribbreuken
  4. Louwes' DNA-sporen zitten bij de steekwonden
  5. Roze vlekken bestaan uit make-up
  6. Alleen in roze vlekken zit Louwes' DNA
  7. Chemisch onderzoek naar roze vlekken geweigerd
  8. Er zijn 200 cellen nodig voor een DNA profiel
  9. Bij normaal contact worden minder dan 200 cellen overgedragen
  10. Het DNA-materiaal in huidcellen is grotendeels afgebroken
  11. De DNA profielen zijn alle met standaardmethodes gedraaid
  12. De sporen 10 en 42 zijn enkelvoudige DNA-sporen
  13. Niet delict-gerelateerde sporen behoeven niet te worden onderzocht
  14. De blouse is niet gecontamineerd
  15. Het regende en er was veel wind: dus geen inversie
  16. Het regende en er was veel wind: dus geen extra propagatie
  17. Netwerkgegevens 2005 toegepast op situatie 1999
  18. Geen TA-gegevens want ontdekking GSM probleem kwam te laat
  19. Louwes beweerde dat hij belde bij 't Harde
  20. Het gesprek duurde 16 s
  21. Het briefje van het slachtoffer buiten het dossier gehouden
  22. Geen reconstructie van het delict
  23. Geen nader onderzoek vochtspoor
  24. Geen profilering van de dader
  25. Opbrengst grondverkoop Epse (f 1,8 miljoen) niet onderzocht
  26. Gevonden haren met DNA niet vermeld in het dossier
  27. Wel gemeld rapport GGD-arts bestaat gewoon niet
  28. Mes schoongeveegd om geuronderzoek te rechtvaardigen
  1. Mes onderzocht dat niet in de buurt van de PD lag
  2. Mes onderzocht dat niet leek op het moordwapen
  3. Frauduleus geuronderzoek
  4. Recherche meldt vrijwel volle maag
  5. Belgegevens telefoongeheugen onvolledig weergegeven
  6. Verkeerde data verslag schoonheidsspecialiste
  7. Verkeerde datum verslag beleggingsspecialist
  8. Ontbrekende B-analyse belgegevens
  9. Zes tot acht ontbrekende getuigenverklaringen
  10. Geen nader onderzoek betekenis kalendernotitie
  11. Ontbrekende beschrijving keuken in technisch rapport
  12. Technisch Journaal weggemoffeld
  13. Vondsten aan het lichaam uit PV Technische Recherche weggelaten
  14. Ontbrekende bankgegevens
  15. Incompleet sectieverslag
  16. De Knijff onjuist geciteerd en verkeerd begrepen
  17. Speeksel is geen contactspoor
  18. Netwerkprotocollen 2002 toegepast op situatie 1999
  19. De andere afspraak niet uitgeplozen
  20. Geheimhouding toegestaan
  21. Het bewijs dat nooit geleverd werd
  22. Het Hof dicht zichzelf paranormale eigenschappen toe
  23. Geheim TNO-verslag GSM onvolledig
  24. Het onderzoek van Aben is de limit
  25. Aben's onderzoek staat niet open voor nieuwe ontwikklingen
  26. Ook het CCT ontdekt een falsum
  27. AG Machielse moffelde doorslaggevend bewijsmateriaal weg
  28. AG Aben verklaart aanwezigheid DNA slachtoffer in spoor #10
  29. AG Aben verwerpt de directed retry


1 Louwes' DNA zit in het nagelvuil

Er kan geen enkel profiel in het nagelvuil zijn aangetroffen om de simpele reden, dat er nooit nagelvuil werd verzameld. Er is een korte lijst van bewaard materiaal na de sectie in het sectierapport opgenomen. Daarin is geen vermelding van nagelvuil.

Wel maakt het PV van de Technische Recherche melding van op 25 september (dus dag voor de sectie) afgeknipte vingernagels. Die nagels zijn later teruggevonden en op DNA onderzocht. In welk substraat het DNA aanwezig was - met name of het in een herkenbaar residu zat of dat het als onzichtbaar vrij DNA aan de nagels zat gekleefd -  is nergens vastgesteld.
Regelmatig is er sprake van DNA onder de nagels. Ook dit is een - verdachtmakende - slag in de lucht om meerdere redenen. De nagels zaten vijf bij vijf verpakt in twee busjes. Onder en boven hadden dus gewoon contact met elkaar - rechtstreeks of via de wanden van de vaatjes; omstandigheden die bekend staan om de uitwisseling van DNA. Daarnaast zit er van Louwes juist iets meer DNA boven op, dan onder op de nagels. Dit laatste is in overeenstemming met de hypothese van de verdediging, namelijk, dat Louwes' DNA werd overgedragen van blouse naar nagels. Op de rechter schouder van de blouse zat veel DNA van Louwes (hoofdstuk 6) en daardoor zat er een heel klein beetje DNA (minder dan een tiende promille of zo) op vooral de rechter nagels.

Van het slachtoffer zat er beduidend veel meer DNA aan de nagels van de rechter hand. Een reconstructie, gemaakt tijdens een zitting van ondergetekende met vijf forensische artsen in 2014 in het kader van het herzieningsonderzoek van Aben leverde hiervoor de reden op: het slachtoffer had de verwurging afgeweerd door haar rechter hand onder het wurgkoord te wringen. Hierbij had zij zich gekrabd in de hals, had haar rechter hand zichtbare striemen opgelopen en was het wurgspoor (van een riem vermoedelijk) aan de rechter zijde van de nek afwezig.

[terug]


2 In het nagelvuil zit een gemengd profiel van Louwes en het slachtoffer


Met betrekking tot het begrip nagelvuil het vorige item. Het Openbaar Ministerie introduceerde tijdens het zogenaamde oriënterende onderzoek uit 2006, dat ze opzette om Maurice de Hond de wind uit de zeilen te nemen de term mengprofiel tijdens de samenvatting van resultaten van onderzoek naar de nagels, zoals hierboven is beschreven.

Deze tabel sommeert twee totaal verschillende resultaten op basis van het zelfde spoor, de nagels van het slachtoffer. Zowel van de autosomale sporen (slachtoffer) en de Y-chromosomale sporen waren de sporen enkelvoudig. Dus ALLEMAAL. Voorts is er geen aandacht voor het gegeven dat de bevindingen van FLDO en NFI conflicteren.

Hierin zijn de resultaten van autosomaal onderzoek van het NFI - dat uitsluitend DNA van het slachtoffer liet zien - samengebracht met de resultaten van Y-str onderzoek bij het FDLO, dat (uiteraard) alleen DNA van Louwes liet zien - alleen mannen vertonen in dit type onderzoek een respons. Ondanks een duidelijke waarschuwing van de kant van het FLDO, dat hier de nodige nuancering noodzakelijk is, werden de resultaten dusdanig op een hoop geveegd, dat het lijkt of deze resultaten elkaar aanvullen. Waarschijnlijk wist de samensteller van dit rapport van toeten noch blazen, maar de schade was reeds aangericht - na later bleek. In latere rapporten werden de resultaten op onjuiste wijze samengevat en zelfs verhaspeld. Erger nog, deze rapporten zijn openbaar (rechtspraak.nl) en niet gerectificeerd.

[terug]


3 Louwes' DNA-sporen zitten bij de ribbreuken

Steeds opnieuw duikt de opmerking op, dat één of meerdere DNA-sporen van Louwes samenvallen met de ribbreuken van het slachtoffer en daarmee extra belastend zijn. Om twee verschillende redenen is dit weer complete onzin, maar wel zeer schadelijk voor Louwes. Om eea te verduidelijken zijn een paar plaatjes nodig. Het eerste is een foto van de aantekeningen, die de patholoog-anatoom Visser maakte tijdens de sectie. Tegenwoordig zien wij de pa in een microfoon spreken, maar zo modern was Visser nou ook weer niet. Hij schreef alles kennelijk op, niet zo handig tussen het snijwerk door. Of hij onthield dingetjes en schreef ze later op? Iig kwam hij tot de volgende aantekening:

Tweemaal zien we een onduidelijk geschreven rangtelwoord, maar duidelijk wel hetzelfde. Ook de pa kon zijn eigen handschrift niet zo gemakkellijk ontcijferen, zodat hij twee versies noteerde in het sectierapport. We houden het er maar op, dat hij tweemaal vanaf de derde rib telde, hetgeen ook logisch spoort met twee andere feiten: beide sleutelbenen waren heel en de pa gaf een verklaring voor de veelheid aan breuken, die het logisch maakt, dat het om 3 t/m 8 of 9 handelde.

Een verklaring voor de ribbreuken gaf hij op navraag dmv een illustratie van een hartmassage. Deze wordt geleverd op het borstbeen, dat nu juist tussen de tweede en derde rib een scharnierfunctie vertoont. Daardoor zijn de twee bovenste ribben beschermd.

Links nog eens de posities van de ribbreuken die eigenlijk geen ribbreuken zijn, maar breuken in het verbindend kraakbeen, afgaande op de beschreven locaties in vergelijking met de posities van de  'delict-gerelateerde' autosomale DNA-sporen van Louwes. Hierop is de door Visser waargenomen kneuzing (zichtbaar op sectiefoto's) geprojecteerd. Deze vertoont overeenkomsten met een handafdruk. In violet de messteken. Rechts de illustratie die Visser gebruikte om de term frontale geweldsinwerking te beschrijven als oorzaak van de ribbreuken.

Tevens maakt de illustratie duidelijk dat de positie van het gevonden DNA niets van doen heeft met de geweldsinwerking, die de ribbreuken veroorzaakte.

[terug]


4 Louwes' DNA-sporen zitten bij de steekwonden

Vooral spoor #20 moet het dan ontgelden. Deze zou DNA van het slachtoffer bevatten. Met een gekunstelde redenering (er werd meer DNA van Louwes gevonden en dat moest dan wel extreem veel zijn) werd dit spoor #20 zo heel verdacht gemaakt.
Naast de bovenstaande illustratie kan ik verwijzen naar een reeks afbeeldingen van spoor #20 op de blouse, die duidelijk laten zien, dat van bloed in spoor #20 geen sprake kan zijn.

Spoor #20  op de plaats delict links boven (onder de sierkraag) en daarna in 2003 opeenvolgend bij het NFI. De bloedvlek aan de onderkant is circa 3 cm van spoor #20 verwijderd en... DNA kan uit zichzelf niet vliegen.

[terug]


5 De roze vlekken bestaan uit make-up

De bewijsvoering voor het Hof van Den Bosch leunt zwaar op de rozerode vlekken. Deze zouden wel eens hebben kunnen bestaan uit make-up van het slachtoffer, steeds vermengd met DNA van Louwes. Ten tijde van het proces schermde de 'deskundige' van het NFI met een zelfbedacht experiment. Hij had zijn vingers in de make-up gezet van een proefpersoon en vervolgens een schijnverwurging op deze medewerker met een wit ruitje uitgevoerd. En ja, de achtergebleven vlekken leken er wel op. Het Hof vond dit een geslaagd experiment:

"en een experiment met een proefpersoon met foundation op het gezicht die een wit truitje droeg met een kraag), een deugdelijk gemotiveerd en daarmee betrouwbaar uitgangspunt."

Fotomateriaal van de plaats delict laat overduidelijk zien, dat het slachtoffer geen make-up droeg. Ze was afgeschminkt. Ook het sectie rapport maakt geen enkele melding van de aanwezigheid van enige substantie. De verdediging had een bezwaar geopperd, er waren namelijk folies met monsters van het gelaat genomen. Die hadden toch uitsluitsel kunnen geven. We laten weer de 'deskundige van het NFI' ing. R. Eikelenboom aan het woord:

"De raadsman vraagt mij of de chemische samenstelling van spoor S6 (AFD823) , een microsporenfolie vanaf het gezicht van het slachtoffer, is vastgesteld. Ik ben met die folie naar de afdeling chemie van het NFI gegaan en heb gevraagd om de lichtrode substantie op de blouse te vergelijken met de substantie op die folie. Mij is toen gezegd dat dat onderzoek niet kon worden uitgevoerd. De samenstelling van de substantie op de folie is dus niet chemisch vastgesteld. 0p die folie is derhalve ook niet de aanwezigheid van eenzelfde lichtrode substantie als op de blouse is aangetroffen aangetoond. De raadsman stelt mij de vraag of het niet voor de hand zou hebben gelegen dat op folie S6 sporen van make-up zouden zijn aangetroffen, gelet op mijn werkhypothese dat de lichtrode substantie make-up betreft."

De deskundige omzeilt een belangrijk gegeven, namelijk dat niet alleen de folie, maar ook de blouse niet chemisch werd onderzocht. Dit is op zich een falsum, dat nader een de loep zal worden genomen.
Een andere deskundige van het NFI, Dr. A. Kloosterman schiet te hulp:

Folies als waarmee het gelaat van het slachtoffer is bemonsterd hebben ten doel een oppervlak te bemonsteren op de aanwezigheid van sporen zoals vezels en haren, niet van make-up. De folie S6 is onderzocht op de aanwezigheid van haren en bloed. Op die folie zijn geen bloedsporen of andere bijzonderheden waargenomen.

Weer heeft een NFI-deskundige er geen probleem mee een keiharde leugen in de zaal te slingeren. We kijken in de keuken van het NFI en zien dat ze in 2007 alsnog een blik hebben geworpen op de besproken microfolie:
Dit is de folie, waar ze het over hadden, in het rode kader. Vier haren, waarvan tenminste één van extreem belang voor het sporenonderzoek. Volgens K. was er niets op de folie te zien ('geen bijzonderheden'.) Wat moeten we hier geloven? Waren de haren in 2003 nog niet zichtbaar of werd er helemaal niet naar de folie gekeken? Ik ga uit van het laatste. De hele zaak stinkt.

Voorts kunnen we kijken naar het uiterlijk en positie van de vlekken, waarvan het Hof vond:

"Bevindingen die ondersteunen dat het hier make-up betreft:
  •    de kleur van de substantie;
  •    de locaties van de substantie op de blouse nl. in de buurt van de hals en het gezicht van het slachtoffer. Uit het sectierapport van dr. Visser kan worden afgeleid dat een groot aantal geweldshandelingen zich rond deze locaties heeft afgespeeld. Dit kan een goede verklaring geven voor het verspreiden van de make-up over de blouse;
  •    de distributie van de lichtrode substantie op de binnenste kraag van de blouse;"

Het Hof dicht zichzelf deskundigheid op fysisch-chemisch gebied toe, terwijl ik zeker weet, dat ze daar totaal geen verstand van hebben. Dit valt eenvoudig vast te stellen, want er bevonden zich nog andere roze vlekken op de blouse, die qua afmetingen en positie geheel NIET in aanmerking kwamen als make-up en sterker nog, later werd beschreven als (verdund) bloed. De kleuren hiervan zijn identiek evenals de structuur van de verkleuring, kijk maar zelf:

Het spoor #52 in de oksel zat onder het vest. Het werd in 2006 betiteld als verdund bloed. Spoor #73 werd pas na het delict op de blouse gedeponeerd, vermoedelijk tijdens het losknopen van de blouse door de technische recherche  met vuile hand(schoen)en. En spoor #18 zou ineens make-up moeten zijn?
De distributie van deze vlek op de buitenste kraag werd niet aan de orde gesteld. Juist deze wijst sterk op de oorsprong van de roze vlekken: een roze vloeistof die precies tot de stiknaad door de stof trok. Het uiterlijk van de depositie op de wel genoemde binnenste kraag wijkt hier niet wezenlijk van af.

Overigens had de kwestie eenduidig kunnen worden opgelost met een vrij eenvoudige bepaling (ijzer-isotopen verhouding). De vereiste deskundigheid om dit voor te stellen schitterde door afwezigheid.

[terug]


6 Alleen in roze vlekken zit Louwes' DNA

Rond spoor #9 - een door het NFI aangeduid lichtrode vlek  (er zijn geen foto's van) - zijn een aantal controlemonsters genomen, waarvan de resultaten weldra in diverse stappen leidden tot de volgende veralgemenisering omtrent de roze rode vlekken (dus inclusief de sporen #18, #19 en #20 *):

Arrest Hof Den Bosch 9 februari 2004:

- de afwezigheid van vreemd celmateriaal in controlemonsters (ter zitting van 26 januari 2004 heeft ing. Eikelenboom toegelicht dat deze controlemonsters net buiten de lichtrode vlekken zijn genomen) geeft steun aan de veronderstelling dat het mannelijk DNA gelijktijdig met de lichtrode substantie is overgedragen, aangezien anders verwacht kon worden dat dit mannelijk DNA ook net buiten de lichtrode substantie aangetroffen zou worden;

Conclusie van AG Machielse 20 maart 2007

- de afwezigheid van vreemd celmateriaal in de controlemonsters. Dit ondersteunt de hypothese dat het celmateriaal van het mannelijk individu gelijktijdig is overgedragen met de lichtrode substantie. Indien het celmateriaal van het mannelijk individu eerder op de blouse aanwezig is geweest dan zou men dit ook op andere plaatsen buiten de lichtrode substantie verwachten;

Ja en dat was ook zo; volgens de tabellen van het NFI bevonden zich aanvankelijk zeven (later acht) sporen met DNA van Louwes op de blouse op de blouse, dus drie tot vier extra buiten de lichtrode sporen. Het FLDO vond het overigens in totaal twaalf sporen, dus + acht contra de voorstelling van zaken van Machielse.

Dat de lichtrode vlekken misdrijfgerelateerd zijn is immers wel uiterst waarschijnlijk. Als dan in die lichtrode vlekken DNA materiaal van veroordeelde wordt aangetroffen en elders niet of in beduidend mindere mate vormt dit een zwaarwegende aanwijzing tegen veroordeelde, ook als het DNA materiaal te herleiden zou zijn tot speeksel of transpiratie.

Maar verderop als respons op de vondst van Y-chromosoom materiaal in spoor #17:

Eén van de crimescope-positieve plekken, #1, bevindt zich niet veel verder van vlek #9 dan monster #17. Dat relativeert mijns inziens de betekenis van het aantreffen van een profiel van aanvrager in controlemonster #17. Aldus is immers aangetoond dat zich ook buiten de lichtrode vlekken, zij het in een crimescope-positief monster, genomen in de directe omgeving van vlek #9, DNA materiaal van veroordeelde bevindt.

Wat wil de AG hier nu eigenlijk betogen? Dat controle-monsters niet crimescope-positief mogen zijn? Waarom is dit relevant? De AG gaat hier ten onder aan zijn eigen logica. Een gebrek aan logica, dat zich in beeld laat samenvatten:

Terug naar spoor #9, waar het allemaal om begon. In de onmiddellijke omgeving bevindt zich slechts één spoor - #14 - waarin totaal geen DNA van Louwes voorkomt. In de overige sporen zien we autosomaal DNA (rood - NFI) en Y-chromosomaal DNA (blauw - FLDO) van Louwes. De profielen in #9 en #1 zijn virtueel identiek. Er is sprake van een regelmatige afname van de gevonden hoeveelheden DNA van boven naar beneden in overeenstemming met de hypothese van de verdediging, dat het DNA via speeksel werd overgedragen. Louwes stond hierbij achter mevrouw Wittenberg toen ze hem een document toonde dat hij moest bewaren.
Zie ook de wijze waarop de speekselsporen abrupt eindigen in het diagram van Denison et al.



Links en onder: Spoor voor spoor kunnen hier de profielen van spoor #1 en spoor #9 hier worden vergeleken. Ze liggen 1.5 cm van elkaar verwijderd. Spoor #9 was volgens het NFI een lichtrode vlek en spoor #1 niet. Als je er rekening mee houdt, dat het oppervlak van spoor #1 groter was dan dat van spoor #9, zijn ook de piekhoogten in verbluffende mate met elkaar in overeenstemming.
Alleen al dit voorliggende gegeven maakt iedere speculatie over DNA in en buiten de lichtrode vlekken volslagen een .. slag in de lucht


Ook aan de verdeling van DNA tussen Louwes en het slachtoffer is geen enkele grond te ontlenen voor het te bestrijden falsum. De gehaltes zijn berekend met NFI-software: DNAStatistX. Alleen spoor #14 bevat geen informatie. Dat spoor ligt te ver weg, zie de nullhypothese..

*Alleen van spoor #18 bestaat - overlegd - fotografisch bewijs, dat het om een lichtrode vlek ging. Van spoor #20 bestaan meerdere foto's die het aannemelijk maken dat het hier niet om een lichtrode vlek handelde - zie onderdeel 4.

[terug]


7 Chemisch onderzoek naar roze vlekken geweigerd

We kwamen hem al tegen, de afgang van ing. Eikelenboom door de weigering van zijn eigen collega's (Hof Den Bosch 26 januari 2004):

"De raadsman vraagt mij of de chemische samenstelling van spoor S6 (AFD823) , een microsporenfolie vanaf het gezicht van het slachtoffer, is vastgesteld. Ik ben met die folie naar de afdeling chemie van het NFI gegaan en heb gevraagd om de lichtrode substantie op de blouse te vergelijken met de substantie op die folie. Mij is toen gezegd dat dat onderzoek niet kon worden uitgevoerd. De samenstelling van de substantie op de folie is dus niet chemisch vastgesteld. 0p die folie is derhalve ook niet de aanwezigheid van eenzelfde lichtrode substantie als op de blouse is aangetroffen aangetoond. De raadsman stelt mij de vraag of het niet voor de hand zou hebben gelegen dat op folie S6 sporen van make-up zouden zijn aangetroffen, gelet op mijn werkhypothese dat de lichtrode substantie make-up betreft."

Het antwoord van ing. Eikelenboom ging nog op saillante wijze verder:

"Een dergelijk onderzoek is technisch wel mogelijk, maar daarvoor zou een experiment moeten worden opgezet. Op de afdeling chemie is mij gezegd dat een zodanig onderzoek dermate moeilijk was dat hiervan is afgezien. Hierbij speelde ook mee dat de afdeling chemie zich afvroeg wat de bewijswaarde daarvan was."

Natuurlijk had iedereen hier op de rem moeten trappen en had het proces moeten worden stilgelegd om te vorderen, dat dit echt tot de bodem werd uitgezocht. Het ging niet alleen om de folies maar om de vaststelling van de aard van de lichtrode vlekken op de blouse. Het Hof realiseerde zich niet dat het nu overschakelde van waarheidsvinding op het ventileren van vermoedens zonder deugdelijke onderbouwing. Daarenboven bleek nu de afdeling chemie van het NFI ineens de hoogste rechter. Een afdeling die zover ging een beroep te doen op de eigen incompetentie om zich zodoende werk te besparen.

En wat ook een beroerde indruk maakt, is dat het bedoelde onderzoek verre van ingewikkeld is, indien men zich tot de juiste instantie wendt: nog geen 20 km afstand van het NFI bevindt zich het laboratorium van de Universiteit Leiden. Alwaar ze beschikking hebben over een wonderlijk precies apparaat, een massaspectrometer. Een apparaat, waar ik eind zestiger jaren al een nuttig gebruik van mocht maken tijdens mijn doctoraal studie. Waarmee je precies kunt aflezen, welke ijzerisotopen de roze kleur veroorzaakten. Jawel, de samenstelling van ijzerisotopen in bloed is net wat anders als die in make-up. Je kunt zelfs controleren of de roze stof uit mannelijk of vrouwelijk bloed afkomstig is. Kan overigens nog steeds, zo'n isotopensamenstelling is bestand tegen de tand des tijds.

Was Leiden te ver? Delft was nog stukken dichterbij en daar hadden en hebben ze er vast en zeker ook een paar. En TNO Rijswijk zie ik er ook voor aan, nog dichterbij.

Overigens was ing. Eikelenboom volgens zijn CV chemisch onderlegd op HBO-niveau, hij had dit wel kunnen verzinnen als hij zijn wetenschappelijke belangstelling een wat wijdere horizon had gegeven. Zie ook de paragraaf 6.5 DNA - make-up.

Maar het gaat nog erger, het is niet onmogelijk dat het allemaal nog net iets anders lag.

Beide foto's stammen van vóór de vermelde zitting (vermoedelijk gemaakt op 2 resp. 10 december 2003). Op de rechter foto hangt de blouse binnenste-buiten en is de foto om te vergelijken spiegelbeeldig weergegeven. Er werd een monster uitgeknipt voor chemische analyse. Werd dit monster werkelijk niet onderzocht of was het resultaat niet zoals  gewenst? De verklaring van Eikelenboom ging feitelijk niet over het nalaten van dit onderzoek.

Tijdens de zitting van 8 december verordonneerde het Hof, dat het FLDO onderzoek zou doen naar de wijze waarop de sporen op de blouse konden zijn aangebracht.

De opdracht aan het FLDO kon moeilijk anders uitgevoerd worden dan door de blouse aan het FLDO beschikbaar te stellen. Dan hadden ze daar ook de benodigde analyses kunnen uitvoeren, want de afdeling voor deze analyses lag in dezelfde wijk in Leiden-west.
Van deze opdracht kwam echter in het geheel niets terecht, waardoor Prof. De Knijff van het FLDO op de volgende zitting niet goed wist, hoe hij de vragen moest beantwoorden, zoals hij later ook zou toegeven:
De Telegraaf 11 februari 2006.

De soap gaat nog verder; in de herziening 2006-8 maakte Knoops een punt van het alsnog gevonden resultaat na de reuring, die Maurice de Hond over dit onderwerp had veroorzaakt. Zowaar toch nog een chemische analyse van de lichtrode vlekken. Het punt, dat Knoops maakte is niet eens zo belangrijk. Belangrijker is de reactie van de AG Machielse d.d. 20 maart 2007 hierop:

"Uit navraag bij het Openbaar Ministerie is mij gebleken dat vlek D op 3 mei 2006 voor het eerst is bemonsterd in verband met onderzoek om te kunnen vaststellen of de aangetroffen lichtrode substantie op de blouse van het slachtoffer een produkt kan zijn zoals foundation."

En dan wat verderop:

"Dit is de achtergrond van het rapport van Geradts. Uit het rapport van Geradts is ook af te leiden dat het hier om een vlek gaat die zich in het onderste deel van de blouse bevindt. Aanvrager heeft ten tijde van de mondelinge toelichting opgemerkt dat het "nota bene" een van de roodbruine vlekken betreft die volgens Eikelenboom in zijn hypothese door de dader op de blouse zouden zijn overgebracht. Waar aanvrager dat op baseert, ontgaat mij. De lichtrode vlekken die Eikelenboom heeft aangewezen als mogelijk delict-gerelateerd zijn immers de vlekken 9, 18, 19 en 20. Deze vlekken bevonden zich niet in de buurt van vlek D. Vlek D heeft zich niet bevonden in een deel van de blouse waarop - gelet op de vermoede toedracht van het misdrijf - een onderzoek naar sporen van de dader zinvol kon lijken."

Ofwel, het NFI heeft weer eens nutteloos onderzoek uitgevoerd. Wat ze intussen hebben gedaan met de afgeknipte kraagpunt laat zich slechts raden. Werd dit knipsel ooit onderzocht en pasten de resultaten niemands straatje? Wel eens van de term dubbelblind onderzoek gehoord?

Intussen heeft de AG wel toegegeven, dat er zich tenminste één lichtrode vlek op de blouse bevond die zomaar niet door make-up gevormd behoefde te zijn. De ene wel en de andere weer niet? Onderbuikgevoel? De wichelroede misschien? Of is het bewijs gewoon gewogen in de waag van Oudewater?

[terug]


8 Er zijn 200 cellen nodig voor een DNA profiel

Wat schreef en zei ing. Eikelenboom nu eigenlijk precies? Eerst verscheen de opmerking in zijn rapport van 22 januari 2004. Een rapport dat kan worden gezien als het vervolg op het rapport van Kloosterman van 3 dagen eerder.

"Ladd (1999) en Wickenheiser (2002; zie bijlagen) betogen dat meetbare secondary transfer niet waarschijnlijk is bij oppervlakkig contact. Dr. A. Linacre2 geeft desgevraagd aan dat minimaal 200 cellen nodig zijn om met standaard methoden een DNA-profiel te verkrijgen. De overdracht van deze hoeveelheid cellen treedt volgens hem niet op bij zakelijke contacten."

Op de zitting zelf (26 januari 2004) werd dit:

"Huidcellen die loskomen zijn afgestorven. Het DNA-materiaal in zo'n cel is grotendeels afgebroken. Bij het gebruik van Low Copy Number-methode zijn maar enkele cellen nodig om een bruikbaar DNA-profiel te verkrijgen. Voor het met behulp van standaardmethoden, die door het NFI bij het DNA-onderzoek worden gehanteerd, verkrijgen van een bruikbaar DNA-profiel van huidcellen, dienen minimaal 200 cellen te zijn overgebracht. Bij zakelijk, oppervlakkig contact zoals het geven van een hand of het voeren van een gesprek op geringe afstand tussen personen wordt in het algemeen minder dan deze hoeveelheid overgedragen."

Tijdens de zitting haalde E. dus nog meer overhoop dan in zijn rapport. Laten we eerst eens naar het rapport kijken. Twee aspecten zijn de moeite waard.

Maar eerst even een precisering: Als we spreken over hoeveelheden DNA, kunnen we het hebben over het aantal moleculen, het aantal cellen en over de massa. Omdat een profiel wordt samengesteld uit meerdere moleculen uit één en dezelfde cel, spreken we het liefst in termen van de hoeveelheid DNA in een cel of de massa van het DNA in die cel. Dan is het gemakkelijk te onthouden, dat een set moleculen in één cel 6,6 pg (picogram) weegt. Eén pg is één biljoenste deel van een gram. De waarde 6,6 fluctueert wat van auteur tot auteur (soms 5, soms 6).

Allereerst is daar de verwijzing naar Linacre met een voetnoot, waarvan de tekst in het rapport ontbreekt. Dus laten we Linacre maar eens zelf aan het woord, maar eerst de uitspraak van ing. Eikelenboom, zoals ik die aan Linacre voorlegde:

"On request, Dr. A Linacre states, 200 cells are required to obtain a DNA-profile with standard methods."

Waarop Linacre dit antwoordde, ik voegde meteen de omrekening van cellen naar massa van het DNA toe:

" This is a misunderstanding [van ing. Eikelenboom] as 200 cells [1300 pg] was equivalent to the optimum amount of starting template. Decreasing from 200 cells worth of DNA will start to increase the chance of alleles not being generating. In my opinion 190 cells [1250 pg] should generate a full profile but 50 pg [7 cellen] of DNA is highly unlikely to do so. This is based on my experience of running many DNA profiles. There may be variation of success between laboratories hence access to the operational notes of the NFI might provide useful data."

Vervolgens is het de moeite waard het genoemde artikel van Wickenheiser eens op te slaan, dat blijkt juist over huidcellen te gaan en laat nog meer niets aan duidelijkheid te wensen over:

"Skin cells are nucleated, and each human cell contains about 5 picograms of nuclear DNA. Currently, multiplex PCR DNA type profiling routinely produces full profiles at or below 100 picograms of purified DNA. Therefore, as few as 20 cells will be sufficient to produce a DNA type profile."

Eikelenboom had jarenlang in Noord-Amerika verbleven, dus hij had kunnen lezen dat hij onzin verkondigde voor het Hof van Den Bosch.

Maar er zijn nog een andere invalshoeken mogelijk. Per slot van rekening bevinden we ons in het domein van een andere betrokkene, Dr. A. Kloosterman, die zelf in 2000 een analyse had geschreven over de gevoeligheid van de gebruikte procedures (SGMplus):

"De optimale DNA-template concentratie (afhankelijk van de kwaliteit van het DNA-monster) bedraagt tussen de 0,2 en de 1,0 nanogram DNA per reactie."

Dus omgerekend ligt de optimale hoeveelheid DNA tussen de 200 en 1000 pg, ofwel tussen de 33 en 165 cellen met DNA, dus in zijn geheel onder de grens, die Eikelenboom aangaf als minimum. In een verslag van een studente, die nog in 2003 stage liep bij Dr. Kloosterman werd de ondergrens nog verder verlaagd naar 100 pg ofwel 18 cellen volgens de gebruikte omrekening in dat verslag.

Hoe zat het dan met die afgestorven huidcellen? En met de hoeveelheid cellen die bij normaal contact worden overgedragen? Nu daar maak ik een aparte falsa van.        

[terug]


9 Bij normaal contact worden minder dan 200 cellen overgedragen.


Hierboven zien we al, dat Wickenheiser het hier niet mee eens was, terwijl zijn artikel werd gebruikt als onderbouwen voor de theorie van Eikelenboom. Maar er is veel meer, want de mate van DNA-overdracht is inmiddels meer en meer onderzocht.

Ja, dat was vooral na 2003, maar Eikelenboom had echt geen enkele grond voor zijn opmerkingen destijds. Wat zich vooral wreekte is, dat Eikelenboom in zijn inleiding (rapport 22 januari 2004) twee hypotheses op één hoop veegde:

"Om een uitspraak te kunnen doen over de overdracht van het aangetroffen mannelijke celmateriaal in de genomen bemonsteringen van de blouse S12, zijn twee hypothesen opgesteld.

In dit rapport zal worden ingegaan op de vraag in welke mate de onderzochte sporen steun geven aan de volgende twee hypothesen.

Hypothese 1
Het celmateriaal van een mannelijk individu is overgebracht op de blouse S12 via normaal zakelijk contact, bijvoorbeeld via speeksel dat tijdens het spreken is vrijgekomen, of door het geven van een hand aan het slachtoffer, waarbij de hand van het slachtoffer het celmateriaal van het mannelijke individu vervolgens over de blouse heeft verspreid.

Hypothese 2
Het celmateriaal van een mannelijk individu is overgebracht op de blouse S12 tijdens het delict."

Vervolgens besteedt ing. Eikelenboom vrijwel geen aandacht meer aan de 'speeksel hypothese', of het moet deze duistere passage zijn:

"in geen van de aangetroffen sporen in de lichtrode substantie is bloed of sperma aangetoond. Verder zijn de bemonsteringen van de lichtrode substantie met de crimescope bekeken. Hierbij is geen fluorescentie waargenomen. Dit betekent dat geen indicatie is verkregen op de aanwezigheid van lichaamsvloeistoffen zoals sperma, speeksel of zweet. Deze resultaten en het vermoedelijke mechanisme waarmee de sporen in de lichtrode substantie op de blouse zijn aangebracht, geven enige steun aan de hypothese dat het betrokken celmateriaal waaruit de DNA-profielen zijn verkregen afkomstig is van huidcellen;"

Het probleem hiermee is, dat het rapport geen fotografisch materiaal bevat, dat de afwezigheid van fluorescentie illustreert. Veel later - in een TV-programma nota bene - kwam ing. Eikelenboom wél met een illustratie.

In 2013 (!) verscheen ing. Eikelenboom in het praatprogramma Pauw en Witteman en liet daarbij een foto van de blouse onder crime scope licht zien. Bij die gelegenheid wees hij op twee sporen, die DNA van Louwes zouden bevatten.
Bij nadere beschouwing blijkt ing. Eikelenboom twee sporen te hebben aangewezen, die nooit werden bemonsterd. Dit geeft al een indicatie van de buitengewoon oppervlakkige werkwijze(n) van de deskundige. Voorts valt op, dat er naast fluorescentie (blauwtinten) ook veel fosforescentie (geeltinten) op de blouse zichtbaar is. En die verwacht je juist van speeksel. En zitten bij zo ongeveer ieder spoor op deze foto.

Voorts blijkt uit de rapportage van Kloosterman, dat er wel degelijk sporen van Louwes op de blouse zaten, die met de crimescope zichtbaar waren. En ... er waren ook scrimescope-sporen gevonden, die helemaal niet werden onderzocht, omdat ze niet geweldsgerelateerd konden zijn. Probeer daar maar eens uit te komen, als je een eenvoudige rechter met alfa-opleiding bent.
(Hint: als hier DNA van Louwes was gevonden was hij gelijk 'off the hook'.)

Subsidiair moet nog worden besproken, in hoeverre ook zónder speeksel sprake kan zijn van zeg maar een overdracht van 200 cellen DNA. Nu, daar hebben we de literatuur voor.

DNA afkomstig van handen. Zie toe dat al voor 2004 gegevens werden verzameld, waarvan ing. Eikelenboom geen weet lijkt te hebben. Let op de gigantische hoeveelheden, want uitgedrukt in nanogrammen. Eén nanogram is 1000 picogram, overeenkomstig met 150 cellen. Van ongeveer 20 cellen kon al een profiel worden verkregen - zie de vorige rubriek.

[terug]


10 Het DNA-materiaal in huidcellen is grotendeels afgebroken.


Op de zitting van 26 januari 2004 verklaarde ing. Eikelenboom:

"Huidcellen die loskomen zijn afgestorven. Het DNA-materiaal in zo'n cel is grotendeels afgebroken. (..)"

Vooraf: in huidcellen zijn de celkernen onzichtbaar. Wat er precies gaande was was in 2003 nog niet duidelijk, trouwens, de laatste keer dat ik de literatuur hierover raadpleegde (2021) nog steeds niet.  De deskundige is voorbarig. Elders op de website heb ik dit onderwerp uitgeplozen: paragraaf 6.3.5, het hoofdstuk  In het Pak Genaaid - Knoeiwerk NFI pagina 15 en het rapport Over het kwantificeren van DNA - sporen in de Deventer Moordzaak op pagina 31.

Een paar accenten:

  1. DNA vergaat niet, het verbrokkelt wel.
  2. Die verbrokkeling gaat niet willekeurig, sommige delen van het DNA zijn zo opgeslagen, dat ze extra beschermd zijn.
  3. Verbrokkeld DNA kan  nog steeds gebruikt worden voor forensisch onderzoek.
  4. Sommige individuen, lijdend aan parakeratose (zoals bij roos en psoriasis) verliezen huidschilfers waarvan het DNA intact blijft (Louwes was kalend).
  5. Er zijn sterke aanwijzingen dat het DNA ontsnapt aan de huidcellen en daarmee juist gemakkelijker overdraagbaar wordt, zie ook de sterke staaltjes in overzichtstabel in de rubriek hierboven.
Het DNA zit veilig opgeborgen in de celkern doordat het periodiek om zogenaamde histonen opgewonden zit tot zgn. nucleosomen (midden). Er ontstaat zo een soort kralenketting (rechts). De kettingdraad tussen de kralen staan bekend als 'linker-DNA'. Dat linker-DNA is het meest gevoelig voor enzymen, die het DNA kunnen klieven (DNAse). Dan ontstaan stukken DNA met een typische lengte van 200 baseparen of - veel vaker - veelvouden hiervan. Een aantal DNA-locaties die gebruikt worden bij forensisch DNA-onderzoek liggen in de afgeschermde gedeeltes, andere liggen in het linker-DNA. Omdat onderzochte DNA-fragmenten schommelen tussen de 100 en 350 baseparen blijft heel veel DNA gewoon geschikt voor profilering.

Niets daarvan is terug te vinden in de verklaringen of rapporten van onze deskundige. Een falsum wegens onwetendheid. Het hele onderwerp valt buiten de expertise van de betrokken deskundigen.

[terug]


11 De DNA profielen zijn alle met standaardmethodes gedraaid


Hier beluisteren we weer ing. Eikelenboom voor het Hof van Den Bosch (26 januari 2006).

"Voor het met behulp van standaardmethoden, die door het NFI bij het DNA-onderzoek worden gehanteerd, verkrijgen van een bruikbaar DNA-profiel van huidcellen, dienen minimaal 200 cellen te zijn overgebracht."

Even vooraf: om een DNA-profiel te ontwikkelen zijn drie stappen noodzakelijk:

  1. Het spoor overbrengen in oplossing en ontdoen van verontreinigingen: extractie
  2. Het isoleren van bepaalde DNA fragmenten en de hoeveelheden daarvan 'opschroeven' tot meetbare waarden: PCR (Polymerase Chain Reaction)
  3. Het resultaat onderwerpen aan electroforese om de afmetingen van de fragmenten DNA te bepalen

Spreekt men over standaardmethoden, dan kan dat op alle drie de stappen betrekking hebben. Hier lijkt stap 2 steeds onder dezelfde voorwaarden te zijn uitgevoerd, maar daarvan zijn geen expliciete gegevens overlegd. De stappen 1 en 3 waren onderhevig aan grote verschillen in aanpak.
In stap 1 werden de eerste tien sporen geëxtraheerd met een traditionele methode: Chelex. De volgende tien met een meer moderne aanpak: QIamp. Op zich is het vreemd, dat spoor #10 tot de tweede reeks behoort, maar met de methode van de eerste reeks werd geëxtraheerd. De wegen van het NFI zijn vaak ondoorgrondelijk.

De lijst die Kloosterman in 2006 (!) vrij gaf geeft een beeld van de chaos:

Slechts één combinatie van parameters kun je betitelen als standaard. Daar is een lab overigens vrij in. Hier zien we een groot aantal bepalingen met dezelfde monsters #1 en #9, alsof het NFI nog niet wist hoe een behoorlijk profiel te verkrijgen. De variatie in hoeveelheid input kan geen wezenlijke bijdrage leveren, indien men beseft, dat de 'bottleneck' wordt gevormd door de duur van de bemonstering (injectie) en de daarbij gebruikte spanning, die niet variabel is bij de gebruikte apparatuur. De hoeveelheid beschikbaar sporenmonster hangt af van de relatieve samenstelling van de geïnjecteerde vloeistof en die verander je zo niet.
Merk op, dat de zogenaamde controle monsters (#14, #15 en #17)  met een ongunstige parametercombinatie zijn geanalyseerd; de enige aanpassing die tot hogere pieken leidt - verlenging van de injectietijd - werd juist NIET toegepast. Nota bene waren deze controlemonsters bedoeld voor een vergelijking met spoor #9, dat wel met 25 s werd opgenomen. Hoezo controles?

Uiteindelijk lijkt één combinatie van parameters lichtjes favoriet: 10 µL input gedurende 15 s. Voor het gebruik van die 10 µL bestaat geen redelijk argument, zie ook de vergelijking van de meetwaarden bij verschillende inputwaarden:

Het NFI experimenteerde in de eerste ronde (monsters #1 t/m #9) met het verhogen van de input van 1 naar 5 respectievelijk 10 µL. In alle gevallen is er geen trend te ontdekken, ook niet in de onderlinge vergelijking. 10 µL lijkt iets slechter te scoren dan 1 µL. Waarom het NFI zich vervolgens niet hield aan de standaard van 1 µL is een raadsel. Met de wetten van Ohm en Coulomb valt eenvoudig uit te leggen, dat deze aanpak niet leidt tot verbetering.

In gevallen dat de injectietijd 25 s was i.p.v. 15 s is het resultaat eenvoudig te vergelijken met de 'standaard'; de pieken worden dan 25/15 keer zo hoog gemiddeld. Voor profielen met een lage intensiteit kan dit net betekenen, dat pieken boven de achtergrondruis worden getild. Dat de controlemonsters NIET met 25 s werden geanalyseerd kan erop duiden, dat het NFI liever hier GEEN pieken wilde ontdekken.

Het grootste probleem zit hem in spoor#10. Dat is niet geanalyseerd met een input van 1 µL, maar met een input van 4 µL. Nota bene bij een spoor dat zéér hoge pieken vertoonde. Het NFI lijkt niet te beseffen, dat hiermee een probleem werd geïntroduceerd. Bij het injecteren van een overmaat aan nucleïnezuur krijgen de kleine eenheden - waaronder de bij de PCR ongebruikte moleculen - de overhand, hetgeen het resultaat negatief kan beïnvloeden. Er is wegens de gebruikte methode van injectie (die gaat elektrisch) namelijk sprake van een race naar het capillair, waar de scheiding gaat plaatsvinden. En de kleinste moleculen hebben daarbij de overhand. Dat kan leiden tot het onzichtbaar maken van de grotere fragmenten. Precies daarom kon het NFI niet tot de conclusie komen, dat er een tweede profiel in het analyse resultaat van spoor #10 verscholen zat: paragraaf 6.2.5: Spoor #10 onder de loep. Zie ook het rapport Over het kwantificeren van DNA - sporen in de Deventer Moordzaak op pagina 7 en wat compacter de beeldbank.

Wat dit onderwerp tot een falsum maakt, is dat nu vrijwel geen enkele DNA-bepaling eenduidig kan worden vergeleken met alle overige. Er is dus helemaal geen standaard. Dit wordt nog eens verergerd, doordat de helft van de sporen met een ander systeem werd geëxtraheerd dan de andere helft. Het NFI raakte er zelf zo confuus van, dat ze in 2006 een berekening baseerde op de ene extractiemethode (Chelex), terwijl het betreffende spoor (#20) juist met de andere (QIamp) was geëxtraheerd.

[terug]


12 De sporen #10 en #42 zijn enkelvoudige DNA-sporen

In beide gevallen gaat het om minuscule bloedspoortjes waarin het NFI alleen het DNA van Louwes ontwaarde. Laten we beginnen met spoor #42, waarvan het NFI in 2006 rapporteerde dat het alleen DNA van Louwes bevatte. Daar kunnen we snel schoon schip mee maken; het FLDO voerde een contra-expertise uit en rapporteerde een autosomaal mengprofiel. Weliswaar met meer DNA van Louwes, dan van het slachtoffer, maar dat weerspreekt niet de veronderstelling dat:
  1. het spoor van Louwes uit speeksel bestond
  2. en het spoor van het slachtoffer uit bloed.

Boven: spoor #10 voor en na het uitknippen. Merk op, dat het 'bloederig' deel van het spoor veel kleiner is dan het 'blanco' deel.
Links: spoor #42 op de rand van de binnenste kraag. Er is geen foto van het knipwerk. Het spoor is dusdanig gering van omvang, dat het alleen maar kan corresponderen met het zwakke spoor, dat het FLDO aantrof van het slachtoffer.
Uit de positie t.o.v. spoor #10 volgt logisch, dat het om hetzelfde type van spoor gaat, namelijk een overgedrukte verontreiniging van elders op de blouse. Zie ook de beeldbank hierover.

Dezelfde veronderstelling kan worden gemaakt voor spoor #10. Omdat we van spoor #10 ook het knipwerk kunnen zien, kunnen we afleiden, dat het bloederig deel van dit spoor - rekening houdend met de zwakke kleur van het bloedvlekje -rond 5% van het totale spoor uitmaakt. Dus onderzoeken we de stelling, dat spoor #10 bestaat voor 95% uit DNA van Louwes en 5% uit DNA van het slachtoffer. Dat is met name hier gedaan: paragraaf 6.5.2 : spoor #10 onder de loep en in de beeldbank.
Uit een grondige analyse van het electroferogram blijkt, dat er een bijna compleet profiel van het slachtoffer kan worden gevonden, dat in sterkte rond de 5% van het totaal schommelt.
Maar je kunt de bewijsvoering ook omkeren: als je het profiel van Louwes vermengt met het profiel van het slachtoffer in de verhouding 20 : 1 krijg je een getrouwe kopie van spoor #10!

Waarom zou je deze bijziendheid van het NFI als een falsum betitelen? Nu, dat zit zo: in het electroferogram van spoor #10 dat in 2006 werd vrijgegeven staat netjes op drie plekken aangegeven dat er sporen van het slachtoffer kunnen worden vermoed. Dus DRIE, waar we in de genoemde paragraaf 6.5.2 er met wat extra moeite nog TIEN aan kunnen toevoegen. Het NFI was dus goed onderweg en hield zich vervolgens stil om geen slapende honden (de verdediging van Louwes natuurlijk) wakker te maken.

Maar ook spoor #42 kun je aan een falsum linken, lees maar mee met de AG Machielse (20 maart 2007):

"Bij het autosomale DNA onderzoek door het FLDO aan het bloedvlekje #42 werd in het partiële DNA-profiel een zodanige hoofdbijdrage van kenmerken van de veroordeelde aangetroffen dat de kans dat een willekeurig ander individu, die geen bloedverwant is van de veroordeelde, hetzelfde DNA-profiel bezit vele malen minder is dan één op de miljard."

Zoals te lezen valt vermijdt de AG hier te vermelden dat het gaat om een gemengd profiel, terwijl dat in het rapport van het FLDO toch echt expliciet staat vermeld:

"Bij 6 autosomale DNA kenmerken (D16S539, D8S1179, D18S51, D5S818, D13S317 en CSF1 PO) werden extra DNA-kenmerken aangetroffen welke niet afkomstig kunnen zijn van de verdachte RDG159. Deze extra bijdrage heeft een zeer geringe intensiteit. Alle waargenomen extra autosomale DNA kenmerken komen overeen met het slachtoffer ACG595/B9866."

Het bloedvlekje kan daarmee weer gewoon van het slachtoffer zijn. Een falsum op basis van gebrek aan in- en overzicht dus. Maar daar is het gehele dossier mee doordesemd. Voor het slachtoffer van de dwaling maakt dat alles niets uit.

[terug]


13 Niet delict-gerelateerde sporen behoeven niet te worden onderzocht


Uit de verklaring van ing. Eikelenboom d.d. 26 januari 2004 voor het Hof van Den Bosch:

"Op de achterzijde van de blouse bevonden zich een grote, waterige vlek die bloed bevatte en een aantal kleinere, oplichtende vlekken. De achterzijde van de blouse is niet bemonsterd, omdat op de van de plaats delict gemaakte foto's te zien is dat het slachtoffer een vest droeg en de achterzijde van de blouse dus mogelijk bedekt is geweest tijdens het delict.
Bij het sporenonderzoek is uitgegaan van een werkhypothese aan de hand waarvan naar relevante sporen die een relatie hebben met het delict is gezocht."


Im- en expliciet laat de getuige hier weten, dat hij niets snapt van het principe van de onschuldpresumptie. Maar erger nog, ook alle "rechtsgeleerden" in de zaal laten dit passeren. Toch gaan er twee zaken fout:
  1. Er wordt aan voorbij gegaan, dat er niet-delictgerelateerde sporen kunnen worden onderzocht op DNA van Louwes, waarmee zijn lezing voor het ontstaan van de DNA-sporen had kunnen worden bevestigd, namelijk een ontmoeting op een moment, dat het slachtoffer het aangetroffen vest niet droeg. Hiermee zou namelijk d.m.v. extrapolatie aannemelijk kunnen worden gemaakt, dat de rest van zijn DNA ook zo was overgebracht (spreekvocht).
  2. Er wordt expliciet verwezen naar een hypothese die Louwes in verband met het delict moet brengen, zonder het vermelden van een alternatieve hypothese en de wijze, waarop die dan had moeten worden onderzocht.

Kortom, het NFI zocht naar verificatie en niet naar falsificatie. Een eeuw wetenschaps­filosofie ging aan het NFI voorbij.


Karl Popper 1902- 1994, grondlegger van de wetenschappelijke methode. Bij het NFI was al binnen 10 jaar na zijn overlijden zijn nalatenschap voor de wetenschap vergeten.
[terug]


14 De blouse is niet gecontamineerd

Voor een juridische leek is het onbegrijpelijk, dat een juridische blunder niet kan worden gecorrigeerd als de feiten je in het gezicht staren. En dat doen ze, als je het fotomateriaal van de plaats delict, het mortuarium diezelfde avond, de sectie de volgende middag en het onderzoek in 2003 bij het NFI naast elkaar legt. Dan zie je, dat de blousecompleet van uiterlijk is veranderd, wat betreft de distributie van bloedsporen en andere vlekken, zoals een deel van de lichtrode vlekken. Zelfs kunnen we allerlei nieuwe vouwen waarnemen op de blouse als mogelijke oorzaken voor steeds weer verspringende sporen. Wat schrijft het Hof van Den Bosch in 2004 (arrest)?

"Gelet op de hiervoor weergegeven wijze waarop deze blouse bij de politie na veiligstelling en inbeslagneming verpakt en bewaard is geweest is het voorts naar het oordeel van het hof volstrekt onaannemelijk dat zich enige contaminatie (in de zin van besmetting) heeft kunnen voordoen met andere in deze zaak veiliggestelde beslagstukken waarop zich mogelijkerwijs celmateriaal bevonden heeft, in het bijzonder kledingstukken van de verdachte."

Dus geen contaminatie door het vest, waarbij het Hof tegelijkertijd geen oog heeft voor contaminatie tussen onderdelen van de blouse zelf en contaminatie door de tussenkomst van de Technische Recherche. Dan moet je toch ziende blind zijn!! Vergelijk verder de beeldbank met vele gemakkelijk te verifiëren voorbeelden.
Het resultaat van dit alles is dat van geen enkel spoor in deze zaak zekerheid bestaat omtrent de oorspronkelijke plaats van depositie.

Een falsum op basis van de onwil feiten onder de ogen te zien, terwijl het Hof de blouse zelf onder ogen heeft gehad en de beschikking had over al het fotomateriaal.

De verspreiding van bloedsporen over de blouse ná de vondst van het slachtoffer. In de beeldbank nog andere voorbeelden, zoals nieuwe lichtrode vlekken en vochtige afdrukken van het vest. Ook zien we sporen, die van de onderzoekers zelf afkomstig moeten zijn. Let wel dat op de foto's van de blouse op de plaats delict de sporen waarin DNA van Louwes werd gevonden vrijwel zonder uitzondering niet nawijsbaar zijn.
Links de blouse 25 september 1999, rechts vanaf één dag later. De corresponderende overdrukken in de gestippelde cirkels. De stippellijnen geven de mogelijke vouwlijnen aan.

[terug]


15 Het regende en er was veel wind: dus geen inversie

Vooraf: Louwes werd op een leugen betrapt. Hij had verteld dat hij op de A28 reed, toen hij belde naar mevrouw Wittenberg, Zijn telefoontje werd afgehandeld door een zendmast te Deventer, 24 km verderop. Volgens de recherche en het OM kon dat niet, dus Louwes was op een leugen betrapt. Op grond van deze vaststelling werd Louwes destijds verdachte en gearresteerd. Volgens de verdediging kon het wel, omdat bepaalde atmosferische omstandigheden dat gewoon toelaten.

Uit het arrest van het Hof van Den Bosch d.d.  9 februari 2004:

"Ontvangst over abnormaal grote afstanden op de gsm-frequenties kan alleen optreden door bijzondere buigingsverschijnselen in de atmosfeer op de hoogte van zender en ontvanger, dus van grondniveau tot maximaal enkele tientallen meters hoogte. Dit kan optreden bij zeer stil weer – zoals stille zomernachten of dagen met grondmist of smog waarbij zich in de atmosfeer vlak bij de grond stabiele luchtlagen vormen met temperatuurinversie. Zulke luchtlagen kunnen radiogolven afbuigen of weerkaatsen zodat ontvangst voorbij de horizon kan optreden. Deze weersomstandigheden waren op 23 september 1999 geheel afwezig (rapport KNMI d.d. 8 oktober 2002)."

Hier wordt uit een rapport van prof. Brussaard geciteerd. De professor heeft zijn positie tijdens het proces als volgt toegelicht:

" Uit rapporten van het KNMI blijkt dat er op die bewuste dag sprake was van (winterse) buien en wind. Hierdoor mengt de atmosfeer zich en ontstaan er geen stabiele lagen."

Wel, het KNMI-rapport van 8 oktober 2002 heeft betrekking op drie dagen. Behalve de dag van het bewuste GSM-gesprek waren er ook nog twee onderzoeken geweest om te proberen de gang van zaken te reconstrueren. In het genoemde KNMI-rapport zijn van alle drie deze dagen de weerrapporten opgenomen. Het weer op die drie dagen was nogal verschillend. Op zich was dat al van betekenis. Hieruit blijkt, dat de bewijskracht van die reconstructie zeer gering was, want het optreden van inversie is een redelijk ongewoon verschijnsel.
Maar wat natuurlijk wel heel navrant is, is dat Brussaard gewoon de gegevens aflas van de verkeerde datum, namelijk van 20 december, Het weer op het moment van bellen - want dat telt alleen - was in allerlei opzichten totaal anders. Het was redelijk warm, tijdens de zonsondergang scheen nog steeds de zon en het was vrijwel bladstil (2 Beaufort).

Louwes bevond zich op het moment van bellen (de paarse lijn) in de omgeving van het weerstation van Deelen, terwijl de zendmast in Deventer zich bevindt in de buurt van Heino. De weergegevens van beide station zijn hier gemiddeld weergegeven. Het was in één karakterisering samengevat een fraaie nazomeravond. De windkracht bedroeg 3 m/s, hetgeen op de schaal van Beaufort overeenkomt met windkracht 2, een windkracht die maar net voelbaar is. Het was 19 oC, ver boven de normale waarde. Merk op dat de zon rond 18:00 onder ging, daarom loopt de gele curve naar 0. Het begint om circa 22:00 te regenen. Dat had het Hof in een andere bespreking juist wél door.

Het Hof had dit moeten corrigeren. Het Hof had namelijk in reactie op een verklaring van een andere deskundige wél het weerrapport geraadpleegd, weer het arrest:

"2.3.7 (Rapport d.d. 30 december 2003 van prof. F. Jondral, hoogleraar aan en directeur van het Instituut voor communicatietechniek van de Technische Universiteit van Karlsruhe:)
(..)
Een dergelijke verbinding zou slechts mogelijk zijn indien er sprake is van bijzondere propagatieverhoudingen, bijv. weersomstandigheden – prof. Jondral noemt onweer -en indien er geen basisstation in de buurt van de gsm te vinden was dat een betere verbinding tot stand kon brengen dan basisstation 14501 te Deventer.

2.3.8 Het hof tekent hierbij aan dat van dergelijke bijzondere weersomstandigheden niet is gebleken. Weliswaar is op de avond van 23 september 1999 sprake geweest van onweer, maar dat bereikte, blijkens een rapport van het KNMI van 8 oktober 2002, de A28 nabij afslag Harderwijk pas omstreeks 21:45 uur, komend vanuit het zuidwesten en trekkend naar het noordoosten."

Hier leverde het Hof dus wél minutieus commentaar op de meteorologische opmerkingen van een deskundige, maar niet bij de flagrante onzin van Brussaard: winterse buien.
Kortom het Hof geeft hier blijk van vooringenomenheid. Een duidelijk falsum naar mijn mening.

[terug]

16 Het regende en er was veel wind: dus geen extra propagatie


Het lijkt erop, dat ik hier in herhaling verval, maar dat komt omdat de falsum hierboven een dubbele bodem vertoont. Er werd namelijk in twijfel getrokken dat er zich een inversie kon vormen. En dat had om een andere reden voorkomen kunnen worden: het KNMI heeft namelijk de betreffende inversie gewoon geregistreerd. Het enige probleem was, dat er geen deskundige was ingehuurd, die dat even had kunnen opzoeken. Daarvoor moesten we tot 2007 op wachten, toen een rapport over deze materie verscheen ten behoeve van de revisie-aanvraag door Knoops: Profielen van een beladen atmosfeer door J.C. Meyer. Een knap ingewikkeld werk helaas, zodat de impact beperkt bleef. Maar de bottomline is, dat de vraag naar de mogelijkheid van inversie gewoon had kunnen worden overgeslagen. In de archieven lag gewoon het gegeven, dat er een inversie was geweest. Was destijds de juiste vraag gesteld aan het KNMI, dan was deze informatie vanzelf boven water gekomen. Het weerrapport van het KNMI, zoals dat hierboven werd besproken bevatte overigens een ouverture naar het beantwoorden van deze vraag, ik citeer:

"In antwoord op uw vraag aangaande propagatie op 23 september 1999 deeli k u het volgende mede: Het KNM) heeft alleen enige ervaring met de propagatie van radarstraling (ca. 5 GHZ). In dit frequentiebereik was op 23 september 1999 geen sprake van abnormale propagatie. Ik raad u aan om contact op te nemen met de Koninklijke Marine aangezien zij meer expertise op het gebied van propagatie hebben. Een mogelijke contactpersoon is:  Koninklijke Marine Hydrographic Services [NAW]"

Nergens blijkt uit het dossier, dat deze raad werd opgevolgd, maar wat had dat kunnen opleveren? Welnu, iedere zes uur wordt er een weerballon opgelaten door het KNMI, juist te De Bilt. Eén ervan net op het juist tijdstip, namelijk om 20:00 uur lokale tijd, dus vlak voor het bewuste belletje. En net op dat moment zat er hier een inversie, op de voorspelde hoogte (net boven de zenderhoogte) en met een intensiteit, die net een maximum vertoonde. Uit de bijbehorende gegevens kan ook keurig worden berekend, hoe signalen van de veronderstelde plaats van bellen de zendmast van Deventer konden bereiken.

De temperatuurgegevens, zoals verzameld door ballonoplatingen te De Bilt in de bewuste week laten zien, dat juist op het 'precieze moment' (rode markering) er een heel sterke temperatuurinversie optrad (groene curve) en precies op de hoogte (70 m), die de mobiele telefonie zou raken.
Met de ballongegevens (temperatuur, luchtvochtigheid en luchtdruk) kan worden berekend, hoe de brekingsindex van de atmosfeer in de verticale kolom varieert en daarmee weer, hoe een radiogolf wordt gebroken. Tussen beller en zender blijkt een ongestoorde verbinding mogelijk, een zogenaamde line of sight, waardoor de intensiteit van de overdracht kan vertienvoudigen. Details hier en meer technische details hier.

Het falsum bestaat eruit, dat men - dat wil zeggen het openbaar ministerie en het Hof - niet de relevante deskundigheid heeft geraadpleegd, mogelijk uit angst dat het opgebouwde kaartenhuis onmiddellijk weer zou instorten.

Recent (2023) kreeg is alsnog de meetresultaten van de mast van Cabauw uit 1999 in handen. De mast zou 1999 buiten gebruik geweest zijn, maar er bleek toch gemeten te zijn. In de periode dat Louwes belde werd iedere avond (en nacht) inversie geconstateerd. De veelal verkondigde suggestie dat speciale propagatieomstandigheden zeldzaam zijn blijkt geheel onjuist. Ook op het bewust moment van bellen was er een inversie bij Cabauw, die in de buurt van Deventer nog sterker moet zijn geweest, ook veel sterker dan de inversie die te De Bilt werd gemeten.

De temperatuurgegevens, zoals verzameld aan de mast van Cabauw in de week van het telefoongesprek. Iedere nacht was er sprake van inversie, beginnend vanaf zonsondergang. De bedoelde omstandigheden waren geen uitzondering maar regel.
Op het moment van bellen was er te Cabauw een daadwerkelijke inversie. Doordat het te Cabauw veel eerder ging regenen dan bij Deventer werd de inversie deels aangetast. Zonder die aantasting was de inversie boven de 2 oC over 80 m uitgegroeid. Dat zal ook zo geweest zijn in de omgeving van Deventer, want daar bleef het voorlopig nog droog.

  [terug]


17 Netwerkgegevens 2005 toegepast op situatie 1999

Ook het vorige falsum was niet afdoende, omdat de AG Machielse in 2007 wel moest erkennen, dat de inversie daadwerkelijk was opgetreden:

"Onder die omstandigheden kunnen de thans aan de aanvragen ten grondslag gelegde gegevens, hierop neerkomende dat de omstandigheden voor bijzondere propagatie wél aanwezig waren, wellicht als een novum worden aangemerkt."

Ook hij viel over de moeilijkheidsgraad van het rapport van Meijer, maar zag toch een paar losse draadjes hangen (20 maart 2007):

"In de eerste plaats stelt aanvrager niet dat op de genoemde datum in de omgeving van de A28 het gehele mobiele netwerk ernstig verstoord was. Volgens de deskundigen zou dat toch het gevolg zijn van een buitengewone radiopropagatie.

De AG realiseert zich hier niet, dat deze informatie niet naar buiten wordt gebracht om redenen van concurrentie. En dat er tijdens het onderzoek gevraagd is naar een rapport over eventuele storingen, maar dat het resultaat niet in het dossier is terecht gekomen (Tactisch Journaal 962 d.d. 22 november 1999):

"Met [rechercheurs BTO] het GSM verhaal doorgenomen.
* Via Reinders
[sic Rijnders is bedoeld] vragen zijn een kaart met daarop de palen in Utrecht/Gelderland en Overijssel;
* Via Reinders vragen zij of er op de 23ste storingen in de palen zijn geweest en wat de eventuele gevolgen mbt overschakeling waren;"

Het zoveelste bewijs weer, dat de zogenaamde chain of custody weer eens niet werkte. Weer even verder met de AG:

"Ten tweede zou de mogelijkheid van buitengewone radiopropagatie toch ook gelden voor de tientallen in aanmerking komende nabuurstations. Alle nabuurstations van 'Hilversum3' en 'Zwolle21' liggen op een beduidend geringere afstand van de plaats vanwaar veroordeelde stelt het telefoongesprek te hebben gevoerd dan 'Deventer7'. Ten derde zou de vraag moeten worden beantwoord waarom ook basisstations die niet op de lijst van nabuurstations van 'Hilversum3' en 'Zwolle21' voorkomen, gelijk het geval is met 'Deventer7', en dichterbij de A28 liggen dan 'Deventer7' niet in aanmerking kwamen het telefoongesprek af te wikkelen, wellicht gelet ook op de rijrichting van veroordeelde."

Uit beide overwegingen blijkt, dat de AG de gevolgen van versterkte propagatie niet geheel overziet - geldt met name voor ten tweede - en ook niet inziet, dat nabuurlijsten een beperkende factor vormen op de mogelijkheid zomaar uit te wijken naar een alternatieve zender, dit laatste met name ten aanzien van ten derde. Dat had hij inmiddels wel moeten weten na de uitvoerige discussies hierover ten tijde van de beraadslagingen voor het Hof van Den Bosch (26 januari 2004). Maar het falsum zit in ten vierde:

"Ten vierde geeft het rapport geen antwoord op de vraag of de inschakeling van 'Deventer7' zelfs wel voor de hand ligt als de duct die de opstellers van het rapport mogelijk achten, heeft bestaan in de vorm van een soort beperkte corridor tussen de A28 en 'Deventer7'.
Zet men zo een corridor uit op de dekkingskaarten dan blijkt dat binnen de grenzen van zo een mogelijke corridor meerdere cellen zijn gelegen tussen de A28 en 'Deventer7'.
Ik noem:
- 14784/14785 (nabuurstations van 'Hilversum3')
- 11495/11496 (nabuurstations van 'Hilversum3' en 'Zwolle21')
- 48565/48566 (nabuurstations van 'Hilversum3' en 'Zwolle21')
- 14796/14797/53197
- 49782/49783/49784
- 50135
- 10485/10486/10487 (10486 is een nabuurstation van 'Deventer 7')
- 49779/49780
- 48320/48321/50854 (alle nabuurstations van 'Deventer 7')
- 47527/47528/47529"

Voor dit lijstje gelden uiteraard al de bezwaren, die ik opwierp tegen de suggesties onder ten tweede en ten derde, maar het wordt hier veel erger: De in rood aangegeven zenders bestonden in 1999 nog helemaal niet!! De AG maakte gebruik van een kaart van KPN, die pas in 2005 was uitgegeven.

Valser bewijs is nauwelijks mogelijk.
De getoonde kaart werd in 2005 geproduceerd, want er staan zenders op die pas in 2005 werden geïnstalleerd. Alle zenders, die ten tijde van het omstreden telefoongesprek nog niet bestonden zijn in rood gemarkeerd.

  [terug]


18 Geen TA-gegevens want ontdekking GSM probleem kwam te laat


Tijdens het proces werd duidelijk, dat Louwes' verhaal had kunnen worden bevestigd met de zogenaamde timing advance gegevens. De partijen kregen te horen dat dergelijke gegevens maar beperkte tijd beschikbaar blijven bij de provider om opgevraagd te kunnen worden. Het zou logisch geweest zijn het ontbreken van deze gegevens als een fors argument te beschouwen om Louwes' versie van de gebeurtenissen te accepteren. Dan had het OM maar resoluter moeten optreden.

Maar zo werkte het niet:

"Het hof overweegt hieromtrent dat niet is gebleken dat de politie de timing advance gegevens welbewust buiten het opsporingsonderzoek heeft gehouden om de positie van de verdachte daardoor te verzwakken [sic]. De verdachte is niet aanstonds na het delict, maar eerst op 19 november 1999 aangehouden. Uit het verhoor van [BTO rechercheur E] (Bureau technische ondersteuning van de politie) ter terechtzitting van 8 december 2003 is gebleken dat het team dat belast was met het onderzoek in de onderhavige zaak in november 1999 aan hem, [BTO rechercheur E] heeft gevraagd te onderzoeken of het mogelijk is een mobiele telefoonverbinding op te bouwen tussen de A28 bij ’t Harde en het basisstation in Deventer en dat pas bij zijn contact met de provider (KPN) is gesproken over de timing advance waarden, maar dat toen die gegevens niet meer beschikbaar bleken te zijn."

Weer een typische redenering om de zaak naar de hand te zetten. Laten we eens letten op de tijdlijn:

tijdstip gebeurtenis
6 oktober 1999 Louwes geeft aan dat zijn telefoongesprek op de 23e heeft plaats gevonden en niet - zoals de recherche foutief had berekend - op de 24e.
Hij heeft dit nagetrokken door KPN te bellen.
7 oktober 1999 De recherche onderneemt zelf actie om de betreffende gegevens op te sporen.
8 oktober 1999 De gevraagde informatie komt binnen.
21 oktober 1999 De vraag wordt gesteld aan het BTO op welke plaats Louwes de gesprekken van de 22e en de 23e voerde.
21 oktober 1999 Vaststelling dat zender 14501 in Deventer aan de Nieuwstraat straat.
26 oktober 1999
Rijnders van KPN vragen gesteld over paal 14501.
26 oktober 1999
Brainstorm van BTO en overleg met Rijnders van KPN; stelt zich beschikbaar als deskundige bij eventuele rechtszaak.
28 oktober 1999
Rijnders stelt info in vooruitzicht waaruit zou blijken dat Louwes belde vanuit centrum Deventer.
3 november 1999 De BTO rechercheur E wordt betrokken bij de speurtocht naar de plaats van bellen en blijkt al op de hoogte.
19 november 1999 Aanhouding Ernest Louwes.

De in de redenering van het Hof gebruikte datum ligt bijna een maand later dan het moment van vaststelling dat er een probleem kleefde aan de verklaring van Louwes. Een probleem, dat op dat moment probleemloos had kunnen worden opgelost. Intussen wordt al op 26 oktober gefilosofeerd over het gebruik van het telefoongesprek bij een eventueel proces; dat kon alleen maar over Louwes gaan.
Dat eind november BTO rechercheur E nog eens contact heeft gezocht met KPN doet helemaal niets ter zake, zie de tijdlijn. Rechercheur E van het BTO wordt in dit dossier al op 3 november ingeschakeld en blijkt dan al betrokken, uiteraard doordat het BTO reeds op 21 oktober was ingeschakeld, 29 dagen eerder dus dan de datum, waarvan het arrest rept.

Overigens lag het nogal voor de hand om tijdens het proces Rijnders te vragen, waarom de timing advance gegevens niet op tafel kwamen. Maar daarvan is geen spoor in de stukken terug te vinden.

Het falsum van de onterecht ontbrekende timing advance gegevens krijgt nog meer relief met de volgende zinssnede uit het arrest van het Hof (9 februari 2004):

"Overigens is naar het oordeel van het hof het ontbreken van de timing advance gegevens gecompenseerd door uitvoerig onderzoek door verschillende deskundigen naar de mogelijkheid dat verdachte het bewuste telefoongesprek heeft gevoerd vanaf de A28 nabij ’t Harde. 2.3.16"

Wat die deskundigen inbrachten hebben we hierboven al kunnen lezen. Wat het Hof daarbij voor onzin toeliet vinden we terug in het volgende onderdeel.

  [terug]


19 Louwes beweerde dat hij belde bij 't Harde

Louwes had al meteen -bij het getuigenverhoor op 27 september - aangegeven, dat hij donderdagavond omstreeks 20:00 uur vanuit de file op de A28 gebeld had, waarin hij was verzeild. Bij Harderwijk begon de file. Hij dacht aanvankelijk, dat hij bij Nunspeet de A28 weer verlaten had, maar wist dat niet meer zeker; het kon ook bij 't Harde zijn. Waar hij precies gebeld kon hij zich ook niet herinneren, maar één ding voegde hij wel steeds aan zijn relaas toe: hij belde niet bij 't Harde. Daar had hij goede grond voor; de route vanaf 't Harde is een tweebaansweg en daar wilde hij per se nooit bellen. Dus ruim voor 't Harde begon een soort sperrgebiet, voor wat betreft mobiel bellen..
Bedenk dat deze nadere details pas in november aan hem gevraagd werden, bijna twee maanden later. In tussentijd had Louwes al weer vele autoritten gemaakt en telefoontjes gepleegd.
Toen bekend werd, dat dit gesprek via de zendmast in Deventer werd afgehandeld - zie boven - werd Louwes niet langer op zijn woord geloofd.

Dat is tot daar aan toe. Maar tijdens de diverse rechtszaken werd aan de deskundigen voorgehouden of het mogelijk was vanaf 't Harde te bellen met de zender in Deventer. Er werd dus commentaar gevraagd op een bewering, die nooit gedaan was. Nu kan je denken: had Louwes daar niet even op kunnen wijzen? Nu laat ik u wakker maken, dat deed hij in zijn verklaring op de eerste procesdag (8 december 2003):

"Het klopt dat ik in de avond van 23 september 1999 met mevrouw Wittenberg heb getelefoneerd. Ik zat toen in mijn auto op weg van Utrecht naar mijn woning in Lelystad. Ik heb dat zelf meteen tegen de politie verteld. Ik heb nooit verklaard dat ik dat gesprek heb gevoerd terwijl ik me in 't Harde bevond. Ik heb steeds gezegd dat ik waarschijnlijk heb gebeld op het traject tussen Harderwijk en 't Harde. Ik ben er daarbij van uitgegaan dat ik gebeld heb na de file die die avond bij Harderwijk op de A28 stond."

De verklaringen van Louwes, inclusief de bovenstaande zijn alle nog eens verbaliseerd: 20140317PV-GSM-ANON.pdf. Hierin wordt óók uiteengezet, dat het verkeerd weergeven van het verweer van Louwes onmiddellijke consequenties had voor de bewijsvoering. Het PV stamt uit 2014 en trekt het vloerkleed onder het vonnis van het Hof uit. Toch duurt het nu al 8 jaar om hier adequaat te reageren. Het is overduidelijk een falsum om iemands verweer op een dergelijke manier tegemoet te treden.
Let wel: het arrest van het Hof heeft het doodleuk steeds over 't Harde en dat in totaal 21x!

Als je dwaalt, doe het dan ook meteen maar goed.

[terug]


20 Het gesprek duurde 16 s

De duur van het gesprek is vastgesteld aan de hand van een zogenaamd call detail report (CDR), waarvan het meteen opvalt, dat hierin niet alle mogelijke velden (attributen) zijn opgenomen. Een meer technisch attribuut geeft bijvoorbeeld aan, hoe een gesprek werd afgesloten: door de beller, door de gebelde of door ingreep of falen van het netwerk. En dat laatste past nu juist heel goed in het verweer van Louwes.

Nooit werd in enige beschouwing betrokken, dat de korte duur van het gesprek volgens de CDR het rechtstreekse gevolg kon zijn van juist de bijzondere telefoonverbinding waarop Louwes zich beriep. En dat was weer het gevolg van de onvoldoende deskundigheid van de opgeroepen deskundigen. In het hier vlak boven opgenomen PV geeft de belangrijkste deskundige, die als een soort kroongetuige optrad dat onomwonden toe. Een uitspraak van commissaris Visscher bij aanvang van het proces van 2003/4 spreekt in dat verband boekdelen:

"Ik weet dat op een gegeven moment het fenomeen radiopropagatie ter sprake is gekomen. Ik weet niet precies wanneer dit is gebeurd, Over dat fenomeen zijn vragen gesteld. Er was verschil van mening tussen diverse deskundigen. Het team is op dit punt afgegaan op de deskundigheid van de heer Rijnders van KPN."

Anders gezegd, wij hebben wij de deskundige gezocht die ons het best beviel.
Maar terug naar de inhoud. Met de CDR-gegevens, zoals die voorliggen kan er geen uitspraak gedaan worden over de duur van het gesprek, anders dan dat het wel erg kort duurde. Volgens Louwes heeft hij een bedrag doorgegeven in een kwestie die die ochtend was gerezen: de belastingvrije voet bij schenkingen. En volgens het dossier had mevrouw Wittenberg daarvan een notitie gemaakt:

Uit de verklaring van Louwes d.d. 27 september 1999:

"'s Avonds om 20.00 uur heeft Louwes vanuit zijn auto(onderweg van Utrecht naar zijn woonplaats Lelystad) met zijn GSM (06-53709437) gebeld met Mw. Wittenburg en haar medegedeeld dat m.b.t. de giften er een belastingvrije voet bestaat van l % over haar inkomen van ongeveer f 175.000 dus f 1.750. (dit verklaard wellicht de aantekeningen op de gevonden memo in het woonhuis Zwolschestraat 157) [sic; mededeling van de notulist]"

Later komen deze aantekeningen nog eens aan de orde in het tactisch journaal van 25 oktober:

"Vergelijking handschrift Door mij zijn de op de salontafel aangetroffen twee briefjes (C15) mbt het daarop staande handschrift vergeleken met het handschrift in een aangetroffen bedankbrief, geschreven door het slo. aan mevr.[naam] (zie S4).
Ik ben geen deskundige doch op een groot aantal punten komen deze handschriften goed overeen. Wel staat er dwars op op het tweede briefje onder een dubbel gezette streep nog geschreven "75jr / 20 r 75 / 8". Het lijkt er op dat dit in een later stadium is genoteerd.
[*]"

En in het samenvattende PV van 17 januari 2000 staat dit als volgt verwoord:

"Die avond van 23 september 1999 omstreeks 20.00 uur heeft hij Mevrouw Wittenberg gebeld met zijn mobiele telefoon, nummer 06-53709437, vanuit zijn auto, terwijl hij onderweg was van Utrecht, naar zijn woonplaats Lelystad. Hij deelde haar toen in dat gesprek mee, dat er m.b.t. de giften er een belastingvrije voet bestaat van 1 % over haar inkomen van f 17500.000, dus F 1750,00. In de woning op een tafel in de serre is een kladje aangetroffen, met daarop aantekeningen, die daarop betrekking hebben. In de woning zijn verschillende geschreven brieven waaronder de naam van mevrouw Wittenberg stond vermeld. Het handschrift op dit kladje, komt overeen met dat handschrift "

Waarbij opvalt, dat in geen van de notities melding wordt gemaakt van de precieze inhoud. Terwijl die inhoud iets had kunnen zeggen over de afwijkende lengte van het gesprek. De aantekeningen waren uitgebreid genoeg om een handschriftvergelijking mogelijk te maken. Een telefoongesprek met wederzijdse begroetingen en een vormelijk afscheid in combinatie met het besprokene past niet in die 16 s. Maar ook gesuggereerde alternatieven, zoals het aankondigen van een bezoek, terwijl Louwes al voor de deur stond passen niet.

Wat wel heel goed past, is dat het gesprek door het netwerk als kwalitatief onvoldoende werd beschouwd op basis van de signaaluitwisseling. In zo'n geval gaat het netwerk automatisch op actie over:

  1. Het gesprek wordt niet langer aan de rekening toegevoegd, m.a.w. als beëindigd beschouwd, zonder dat het daadwerkelijk wordt beëindigd.
  2. Er wordt een timer gestart met een dusdanige duur, dat vele gesprekken intussen zullen worden beëindigd (een seconde of 30).
  3. Het gesprek wordt vanwege het netwerk gestopt en eindigt al of niet bewust voor de bellers als een dropped call.

De hele procedure staat bekend als Radio Link Failure, de details staan hier beschreven: Alibi Louwes en GSM-compleet.pdf (appendix 3) en compacter in de beeldbank. Een dropped call, het logische gevolg van de lange-afstands-verbinding die inherent is aan de verklaring van Louwes.

Het falsum hier bestaat eruit, dat alle relevante bewijsmiddelen (complete CDR en inhoud van de notities) in het dossier ontbreken.

[*] Deze notitie - over de verschillende mogelijkheden om een lijfrente te doen uitkeren - is onverklaard gebleven, terwijl het geopperde feit, dat deze wellicht later werd toegevoegd gewoon niet past in het feitenrelaas van het OM etc. Het weglaten van dit detail is wederom een falsum.

[terug]


21 Tekst en betekenissen van het briefje slachtoffer buiten het dossier gehouden


En de rest...
Terug naar wat we weten over het aangetroffen briefje, dat werd gelinkt aan het telefoongesprek van Louwes:
Uit de verklaring van Louwes d.d. 27 september 1999:

"'s Avonds om 20.00 uur heeft Louwes vanuit zijn auto(onderweg van Utrecht naar zijn woonplaats Lelystad) met zijn GSM (06-53709437) gebeld met Mw. Wittenburg en haar medegedeeld dat m.b.t. de giften er een belastingvrije voet bestaat van l % over haar inkomen van ongeveer f 175.000 dus f 1.750. (dit verklaard wellicht de aantekeningen op de gevonden memo in het woonhuis Zwolschestraat 157) [sic; mededeling van de notulist]"

Later komen deze aantekeningen nog eens aan de orde in het tactisch journaal van 25 oktober:

"Vergelijking handschrift Door mij zijn de op de salontafel aangetroffen twee briefjes (C15) mbt het daarop staande handschrift vergeleken met het handschrift in een aangetroffen bedankbrief, geschreven door het slo. aan mevr.[naam] (zie S4).
Ik ben geen deskundige doch op een groot aantal punten komen deze handschriften goed overeen. Wel staat er dwars op op het tweede briefje onder een dubbel gezette streep nog geschreven "75jr / 20 r 75 / 8". Het lijkt er op dat dit in een later stadium is genoteerd."

En in het samenvattende PV van 17 januari 2000 staat dit als volgt verwoord:

"Die avond van 23 september 1999 omstreeks 20.00 uur heeft hij Mevrouw Wittenberg gebeld met zijn mobiele telefoon, nummer 06-53709437, vanuit zijn auto, terwijl hij onderweg was van Utrecht, naar zijn woonplaats Lelystad. Hij deelde haar toen in dat gesprek mee, dat er m.b.t. de giften er een belastingvrije voet bestaat van 1 % over haar inkomen van f 17500.000, dus F 1750,00. In de woning op een tafel in de serre is een kladje aangetroffen, met daarop aantekeningen, die daarop betrekking hebben. In de woning zijn verschillende geschreven brieven waaronder de naam van mevrouw Wittenberg stond vermeld. Het handschrift op dit kladje, komt overeen met dat handschrift "

Deze extra notitie - over de verschillende mogelijkheden om een lijfrente te doen uitkeren - is onverklaard gebleven, terwijl het geopperde feit, dat deze wellicht later werd toegevoegd gewoon niet past in het feitenrelaas van het OM etc. Het weglaten van dit detail is wederom een falsum.

Vanzelfsprekend had men moeten nagaan, waar deze extra aantekening over handelde. Het ging namelijk over een ingewikkelde kwestie, waarover mevrouw Wittenberg zeker met een deskundige in gesprek is geweest. Namelijk de regels rond de lijfrenteverzekering, waarin een flinke verandering was opgetreden. Men mag aannemen, dat de lijfrente van mevrouw Wittenberg nog onder het oude regiem viel (voor 1990 begonnen met storten).
Bij het periodiek doen uitkeren van een lijfrente was er sprake van een leeftijdsdrempel van 75 jaar. Voor die leeftijd zou die uitkering moeten starten. Bij een voortijdige eenmalige uitkering moest extra rente worden betaald, die bedroeg 20% + extra inkomstenbelasting, waardoor de te betalen belasting steeg tot circa 75% (toptarieven bedroegen 50 en 60%). De redengeving hierachter was, dat de stortingen voor de lijfrente belastingvrij waren, dus dat nu alsnog belasting zou worden geheven, vermoedelijk in een toptarief. Het getal 8 heeft mogelijk te maken met het gegeven dat er in de papierwinkel van mevrouw Wittenberg 8 polissen van levensverzekeringen, koopsommen en lijfrenteverzekeringen werden aangetroffen, die eventueel konden worden samengevoegd. dat schijnt kostenbesparend te werken.
Mogelijk overwoog mevrouw Wittenberg haar nieuwe woning op deze manier te financieren. Dat zal dan tegengevallen zijn. In ieder geval had ze zich geïnformeerd. Maar bij wie en wanneer? Misschien toch bij de beleggingsspecialist, die aanvankelijk meldde dat hij op 24 september met mevrouw Wittenberg had gebeld? En later weer niet, maar wel twee maal geprobeerd? Meer hier: In het Pak Genaaid hoofdstuk 7, pagina 16

Maar los daarvan: als deze notitie inderdaad over de notitie na het gesprek met Louwes was geplaatst, kan mevrouw Wittenberg onmogelijk in de avond van 23 september vermoord zijn, want het scenario van de recherche laat dit alles dan niet toe: Louwes was om 20:31 uur in dit scenario in Deventer voor de deur van het slachtoffer.

In het rechercheteam hield een speciale eenheid zich bezig met de financiële bijzonderheden. Het rapport van deze groep bevat wel allerlei verwijzingen naar de handelingen van Louwes (denk eens aan de advertenties die zijn vrouw bewaarde), maar concrete financiële gegevens stonden er niet in.

Heel nalatig, of gewoon achter gehouden? Linksom of rechtsom een falsum.

[terug]


22 Geen reconstructie van het delict

Het kwam reeds aan de orde, er bestaat een soort van scenario van de zijde van het Openbaar Ministerie, maar dat heeft nooit geleidt tot een reconstructie van het delict, noch door het naspelen van het delict, nog door het opstellen van een volledige beschrijving.
Zo'n reconstructie moet duidelijk maken dat het sporenbeeld past bij het delict en wellicht ook, welke sporen dwaalsporen zijn, achtergelaten door de dader(-s/-es). Zonder zo'n reconstructie kunnen conflicterende bewijsmiddelen gewoon naast elkaar blijven bestaan.

Wel bracht de groep rond Maurice de Hond in 2009 een uitgebreide reconstructie naar buiten, waaraan vele passages hieronder ontleend zijn.


Met de klok mee: de vochtsporen in gang en kamer, de vochtsporen op de blouse en de route die het slachtoffer heeft afgelegd.

Ik geef een voorbeeld.
In de gang vinden we vochtsporen, vanaf de voet van de trap, voerend naar de woonkamer. De sporen zijn ook zichtbaar op de kleding van het slachtoffer. De 'drager' van deze sporen moet haast wel het vest zijn geweest, want het vest heeft vochtsporen op de blouse achtergelaten, juist op de drukpunten (rugpartij, elleboog). Alles wijst erop, dat het slachtoffer vanaf de trap naar de woonkamer werd gesleept en wel aan de enkels. Daardoor is de kleding van het slachtoffer omhoog geschoven (probeer maar uit). Deels ook is het vest om de armen gedraaid. Meer hier: beeldbank - verdwenen bewijs.

Wat het beeld verder compleet maakt: de trap was bekleed met rode stof en de woonkamer was bezaaid met rode vezeltjes. Terwijl er in het scenario van de recherche net gestofzuigd was.
Wat het beeld nog verder completeert is, dat de livor mortis patronen in beide handen van het slachtoffer verraden, dat het slachtoffer zo'n zes tot vierentwintig uur voor de vondst - dus op vrijdag of zaterdag - werd verplaatst.
Voorts is duidelijk zichtbaar, dat de vlekken op het rugpand van de blouse gevormd zijn door verdund bloed, evenals die in de elleboog; dat laatste is ook als zodanig  benoemd door het NFI in 2006. Hoe komt dat daar?
De conclusie is onvermijdelijk: er is geknoeid met bloed en gewassen. Maar de recherche beschikt kennelijk niet over de middelen om dit te onderzoeken (luminol, bestaat als sinds 1928 en is in 1937 uitvoerig beschreven).

Hoeveel aanwijzingen heb je nodig?

En nu het conflict: naast het slachtoffer in de woonkamer werd haar sleutel-etui aangetroffen, alsof ze ter plekke is overvallen, nadat ze haar moordlustige gast net had binnengelaten.
Natuurlijk past dit niet. Maar het is wel belangrijk, want de vraag rijst nu: waarom legde(n) de dader(-s/-es) die sleutels daar neer? Enne; hoeveel tijd was met dit alles gemoeid?

Het slachtoffer werd duidelijk verplaatst, dat heeft nogal wat consequenties.


Aanwijzingen voor de verplaatsing van het slachtoffer:
  1. De blouse is omgeveer 10 cm omhooggeschoven uit de broekband - zie inzet.
  2. De bovenste knoop is van de blouse gescheurd - zie inzet - en lag onder het lichaam (bij de 2).
  3. De knoop eronder is strak onder de kin getrokken - zie inzet.
  4. De rechter mouw van het vest zit tegendraads om de mouw van de blouse gedraaid.
  5. De blouse is gedeeeltelijk uit de mouw getrokken.
  6. De arm is op onnatuurlijke wijze gebogen en de pols van de hand is omhoog gedrukt.
Dit alles is consistent met het volgende: Het lichaam werd - zoals hierboven weergegeven - vanuit de gang naar de woonkamer gesleept aan de voeten en werd diagonaal op het tapijt getrokken. Daarbij - de door de verhoogde weerstand - sprong een knoop los. Vervolgens werd het bovenlichaam naar rechts getrokken en kwam bovenop de knoop terecht, die daardoor aan het oog werd onttrokken.
Daardoor werden de ledematen verplaatst ten opzichte van de romp en de eventueel gevormde lijkstijfheid opgeheven.
De volgende dag merkte de patholoog-anatoom nog enige lijkstijfheid op, die was dus weer teruggekeerd, een bekend en goed onderzocht verschijnsel. Uit dat onderzoek kwam naar voren, dat de verplaatsing  binnen 24 uur van het overlijden moet hebben plaatsgevonden. Dus tussen vrijdag- en zaterdagmiddag.

zie ook de paragraaf over Rigor Mortis.

En nog zoveel andere zaken. Zoals het beeld dat het slachtoffer aan tafel zat in de woonkamer.

Kortom, het Openbaar Ministerie kwam met zijn verhaaltje weg omdat het bewust onvolledig werd gelaten. Ook zoiets kun je een falsum noemen.

[terug]


23 Geen nader onderzoek vochtspoor



Wattenstaafjes met de sporen uit de gang. Deze werden in de administratie verwerkt als B1 t/m B7, maar op de etiketten voorzien van de codes G1 t/m G7. Er was nog één vochtspoor terug te vinden in de stukken: C1. Ook dit spoor werd niet onderzocht op DNA contra het directief dat wel te doen.

De vochtsporen in de gang werden niet nader onderzocht. Sterker nog, hun bestaan werd letterlijk ontkend, gelezen het rechtbankverslag van 8 december 2003:

De getuige Jacob Visscher, 58 jaar oud, hoofdinspecteur van politie, woonplaats kiezende te Zwolle, verklaart zakelijk weergegeven- als volgt:

"De conclusie van de technische recherche was dat het om een normale plaats delict ging waarbij niet bleek van opruimaktiviteiten om sporen weg te werken. Er was niet schoongemaakt en er waren geen voorwerpen afgeveegd. "

De sporen in de gang werden genummerd G1 t/m G7, terwijl ze volgens het PV de nummers B1 t/m B7 hadden. Prompt raakten ze verloren van nader onderzoek. Nogmaals naar beeldbank - verdwenen bewijs om getuige te zijn van hemeltergend geknoei van recherche en Openbaar Ministerie.

Nog is er geen man overboord, want na de eerste zitting kwam het de Officier van Justitie van Den Bosch met de aanwijzing - zie de afbeelding - om het resterende vochtspoor aan een DNA - analyse te onderwerpen.
Als deze aanwijzing was uitgevoerd, was wellicht alsnog duidelijk geworden, dat het vochtspoor teveel betekende om zomaar genegeerd te worden.
Maar het hielp niets, want het NFI voerde het verlangde onderzoek doodgewoon niet uit.
Ook vinden we in het verslag van het NFI geen enkele verklaring voor dit ontbreken. Wel staat vermeld dat in spoor C1 geen bloed kon worden aangetoond, maar dat was de vraag niet.

Wie maakt hier eigenlijk de dienst uit, het Openbaar Ministerie of ing. Eikelenboom?

Ik vrees, dat ik het antwoord weet.

Ook de onverholen opdracht aan het slot van de opdracht heeft vermoedelijk niet gewerkt.

[terug]


24 Geen profilering van de dader

Past het profiel van de verdachte bij de dader(-s/es)?

Die vraag laat zich het meest objectief beantwoorden, als reeds vóórdat een verdachte in beeld komt een profiler aan de hand van het verzamelde bewijsmateriaal een profiel van de dader opstelt. Daar is al helemaal geen sprake van, maar ook achteraf lieten ze zich niet voor het karretje van het Openbaar Ministerie spannen, zo heeft het er alle schijn van. Hier het min of meer chronologische relaas.

Op 7 oktober maakt het team een afspraak met Carlo Schippers, niet onbekend wegens zijn opleiding bij het FBI. We vinden de aankondiging in het tactisch journaal. De afspraak is voor de 11e oktober. Dat kan interessant worden..

Nou nee, want over de uitkomst van deze afspraak vinden we niets terug in het tactisch journaal. Toch heeft dit contact wel plaatsgevonden, lezen we later. Nog niet op 1 november, want dan krijgen de recherche hem niet te pakken; hij is vrij. Ze proberen het de volgende dag nog een keer, weer mis: hij is op dienstreis. Gewoon de volgende dag weer gebeld. Och gut, hij is ziek. En dan is het weekend.
En ja hoor, een week later hebben ze hem toch aan de staart en kunnen ze hem bijpraten, zowel over de getuige de klusjesman als over 'onze' verdachte Louwes. Ja, want intussen schijnt er nogal wat veranderd te zijn.

Carlo Schippers krijgt in dit gesprek ook te horen, dat inmiddels een tweede profiler is ingeschakeld om als begeleiding bij het verhoor van de verdachte. Die inmiddels is aangehouden.

Intussen heeft het team contact gemaakt met een forensisch psycholoog, Paul Richelle. Omdat zijn naam steeds anders wordt gespeld is het nog best lastig zijn betrokkenheid te analyseren. Het eerste contact was 26 oktober, de aanleiding is niet weergegeven. De datum ligt kort achter de vaststelling, dat Louwes via 'Deventer' belde. Opvallend genoeg, belde Richelle het team, niet andersom, wellicht was er al een eerdere contactpoging. Op de 27e vinden we deze merkwaardige notitie:

604 LS 991027 16.10
Paul Richelle Gaf de psycholoog/begeleider Paul Richelle door dat hij a.s. maandag hier zal zijn vooroverleg ivm een verhoor van een verdachte om 10.30 uur.

De bedoelde afspraak valt op 1 november. Er is sprake van 'een verdachte', maar wie is dat dan? Op 1 november werd niemand verhoord. Te vroeg gejuicht? We treffen op 1 november de volgende notitie aan:

669 WS 991101 formulier psycholoog nip
T.b.v. drs. P.Th. Richelle voorzover mogelijk een verdachten infolijst ingevuld met betrekking tot E.C.J.J. Louwes.

gevolgd door:

674 ww 991101 10.30 psycholoog
De zaak doorgenomen met Paul Richelle, psycholoog. Paul is in principe bereid om onze zaak te ondersteunen, ondanks zijn drukke agenda. Een aantal actiepunten besproken, die mogelijk meer over de persoonlijkheid van de verdachte kunnen zeggen. Daarnaast het protocol besproken wat moet worden opgesteld voor het verhoor. Dit heeft Rotterdam opschrift staan en zal daar worden opgevraagd. Afspraak gemaakt, dat we hem aan het eind van de week bijpraten en dan een vervolgafspraak maken.

Daarna kruisen de wegen van beide profilers elkaar min of meer:

859 LS 991111 10.00
Carlo Schippers Carlo bijgepraat over de stand van zaken m.b.t. de getuige [klusjesman] en onze verdachte Louwes. Hem aangegeven dat we Paul Richel [sic] erbij gehaald hebben mbt begeleiding verhoor verdachte. Hij kende Richel en vond het een goede zet van ons. Met hem afgesproken dat hij het nieuwe verhaal zou laten bezinken. Als hij zaken zou ontdekken die voor ons van belang zouden kunnen zijn, krijgen we bericht. Hem verder gezegd dat ik hem na verloop van tijd zou bijpraten.

Opvallend gegeven, dat de klusjesman die al helemaal buiten beeld is geraakt, hier nog genoemd wordt. Kennelijk was het contact met Schippers alleen daarover gegaan en moet het team hier uitleggen, hoe ze van dat spoor zijn afgeraakt. Uit de volgende notitie volgt min of meer, dat Richelle toch buiten het verhoor van Louwes werd gehouden (net zoals uit de verhoorverslagen blijkt):

1027. A3 991126 15.00
Betreft videoband verhoor VE. Een kopie van de videoband betreffende het verhoor van de verdachte overgebracht naar de woning van Paul Richelle,
[NAW]

en:

1036 A3 991129 19.00
Betreft overbrengen videobanden. Door mij werden de videobanden van het verhoor van de VE overgebracht naar Paul Richell te
[plaatsnaam]. De banden werden aan Paul overgedragen.

Wat leverde dit alles op? Joost mag het weten. Een verslag ontbreekt, waaruit het vermoeden oprijst: het kwam niet goed uit.

Weer een falsum wegens het achterhouden van relevante informatie.

Is het verhaal klaar? Nee dus, want er ligt nog een rapport van de forensische psychiater Dr. C.J.M. Vredeveld, waaruit maar één les valt te trekken, namelijk dat verdachte Louwes volstrekt normaal reageert. Dr. Vredevelt blijft netjes 'tussen de lijntjes', maar het hele verslag ademt de achterliggende gedachte: 'deze man hoort hier niet'. Overigens dacht de Officier van Justitie, mevrouw Mr. Duijts daar héél anders over:

"Dr Vredeveld die over hem heeft gerapporteerd heeft zich naar mijn mening om de tuin laten leiden. Met name zijn opmerking met betrekking tot de bewijsvraag neem ik hem kwalijk. Als rapporteur mag je je daar nooit over uitlaten!"

Ik heb het rapport nog eens van voren naar achteren gelezen, maar kan voor de beschuldiging(-en) van Duijts geen grond vinden. Voorts plaatst zij haar mening voor die van de aangezochte deskundige, dat lijkt mij haar taak niet. De rechtbank vond dat waarschijnlijk ook niet, de rechtbank sprak Louwes vrij. In het hoger beroep kwam de kwestie vreemd genoeg in het geheel niet meer ter sprake.
Intussen blijft de vraag: wat vonden die twee andere profilers ervan? Mij is het antwoord duidelijk: ze kwamen niet met conclusies die het Openbaar Ministerie in de smaak vielen en dus zo snel mogelijk moesten worden weggemoffeld.

[terug]


25 Opbrengst grondverkoop Epse (f 1,8 miljoen) niet onderzocht


De zgn. klusjesman vermeldt in twee verhoren, dat mevrouw Wittenberg een bedrag van f. 1,8 miljoen gulden zou hebben ontvangen voor de verkoop van grond.
De eerste keer (28 september) kan de mededeling natuurlijk op een vergissing of misverstand hebben berust. In een later verhoor (12 oktober) komt de politie met dit gegeven, alsof ze om een bevestiging vragen; het kan haast niet anders of ze hebben intussen naar dit gegeven gerechercheerd. Er zijn meerdere stukken aangetroffen op de plaats delict, die over de transacties handelen en ook meerdere getuigen hebben min of meer terloops over die transacties gesproken, waarbij zij betrokken waren.

De vraag die blijft liggen is, wat heeft men hier precies boven tafel gekregen? Dat had toch in een rapport moeten staan? Staat nergens. Een potentieel motief van f. 1,8 miljoen gulden? Ruim 100 x zoveel als het bedrag van f. 17.000, waarover de recherche viel toen Louwes de inhoud van de kluis plotseling op een bankrekening kwijt moest en waarover we wel van alles in de financiële rapportage terugvinden, inclusief de onzinnigheid over uitgescheurde advertenties.

Een dergelijke selectiviteit in het onderzoek en in de rapportage is wel degelijk een falsum, waarbij de verdediging middelen van verweer uit handen is geslagen.

[terug]


26 Gevonden haren met DNA niet vermeld in het dossier

Dit onderwerp kwam al zijdelings ter sprake in falsum 5 betreffende de zgn. make-up en kan ook in verband gebracht worden met falsum 7, de weigering om chemisch onderzoek te doen uitvoeren.

In die kwestie kwam naar voren, dat er werd geschermd met folies van het gelaat, waarop niets bijzonders was waargenomen. Er waren best nog wat meer van die folies, allemaal schijnbaar onbeduidend. Maar wat bleek in 2007? Op alle folies werden haar of haren aangetroffen. Volgens het NFI de moeite waard om bij het FLDO op mt-DNA te worden onderzocht, een onderzoek dat heel gevoelig is en de herkomst van de haren had kunnen ophelderen (vast niet van Louwes, want die had niet veel haar en er was intussen gestofzuigd). Dat onderzoek is er nooit van gekomen.

Een dubbel falsum dus, valsheid in geschrifte en nagelaten onderzoek dat de verdachte had kunnen vrijpleiten.

Als de lettertjes wat te klein zijn: in dit NFI-rapport van 19 januari 2004 staat te lezen, dat op de microsporenfolies AFD817,  AFD818,  AFD819,  AFD820,  AFD821,  AFD822,  AFD823 en  AFD824 geen - zichtbare - bijzonderheden zijn waargenomen. In dit schema uit het NFI-rapport van 16 januari 2007 zien we dat op de tapes van AFD818 t/m AFD824 46 haren en haardelen zijn aangetroffen. Tevens is een knoop (AFD816) in een tape veranderd ter illustratie van de grenzenloze slordigheid van het NFI.
Beide rapporten zijn op ambtsbelofte ondertekend door Dr. A. D. Kloosterman, die daarmee - wellicht in zalige onwetendheid - formeel meineed pleegde.

[terug]


27 Wel gemeld rapport GGD-arts bestaat gewoon niet

Tactisch Journaal:

039 LS 990927 09.30
Lijkschouw Verslag ontvangen van de lijkschouw van de GGD arts Post. Gevoegd in de map SLO. Nadat lijk is vrijgegeven kan dit formulier opgestuurd worden naar ambtenaar burgerlijke stand te Deventer.

Een terloopse niet onbelangrijke mededeling, hierin zou zich een bepaling van het moment van overlijden moeten bevinden.
Later, veel later bij de herzieningsaanvraag, was Mr. Knoops ook wel geïnteresseerd (Mondelinge Toelichting Herzieningsverzoek Zitting 15 november 2006):

"22 (..) Uit het Tactisch Journaal blijkt op pagina 48 dat de politie in casu op 27 september 1999 een lijkschouwrapport heeft ontvangen van de GGD arts, de heer Post. Zoals gebruikelijk heeft er op het lichaam van het slachtoffer eerst een schouw plaatsgevonden, alvorens het naar het Gerechtelijk Laboratorium is gebracht voor sectie. Bij navraag bij het Openbaar Ministerie heeft mr. A.B. Vast te kennen gegeven bij schrijven van 6 oktober jl. dat het schouwverslag in de bij hem ter beschikking staande stukken niet aanwezig was (zie als productie 47 – laatstelijk ingebracht)."

Wel, pas eind 2013 kwam de aap uit de mouw, toen dr. Post deelnam aan twee brainstorm sessies van vijf forensische artsen en ondergetekende o.l..v een rechercheur van de landelijke politie, vastgelegd bij PV 12 maart 2014:

"In aanvulling op de discussie verklaarde Dr. Post waarom hij op zaterdag 25 september 1999 - als forensisch arts in de rol van gemeentelijk lijkschouwer aanwezig op de PD - geen temperatuurmeting van het slachtoffer heeft verricht; een handeling die, indien wel door hem of door aanwezig personeel van de Technische Recherche was uitgevoerd, een aanvullend gegeven had opgeleverd om het tijdstip van overlijden te bepalen, de zg Algor Mortis. Hij verklaarde kortheidshalve dat hij op de PD door het aanwezige personeel van de Technische Recherche niet in staat werd gesteld volwaardig onderzoek aan het lichaam uit te voeren. Hij heeft -in tegenstelling tot informatie in het Tactisch Journaal suggereert- zelf geen rapportage opgesteld."

Weer een dubbel falsum, eerst een onregelmatigheid in het uitgevoerde onderzoek en vervolgens het verdoezelen van deze onregelmatigheid, in dit geval door het vastleggen van een leugen.

[terug]


28 Mes schoongeveegd om geuronderzoek te rechtvaardigen

De tekst van dit falsum is wat kort door de bocht, omdat de reden waarom het mes werd schoongeveegd natuurlijk niet expliciet valt te achter halen. Maar een feit is het, dat het mes werd schoongeveegd, want er zijn meerdere foto's van het mes.

Tussen 1999 en 2003 werd het mes ontdaan van de vele vingerafdrukken, die er op aanwezig waren. Uiteraard had moeten worden vastgesteld, of die vingerafdrukken van Louwes konden zijn en of er meerdere personen hun vingerafdrukken hadden achter gelaten. Ook had het mes natuurlijk moeten worden onderzocht op DNA.
Er zijn allerlei conflicterende mededelingen over het mes gedaan, maar een rapport over het onderzoek van P1 ontbreekt, terwijl er wel een rapport over het niet verder in behandeling genomen mes M1 voorligt met modern onderzoek naar vingerafdrukken (cyanoacrylaat).


Uit de hier opgesomde stukken kon mevrouw Schoon niet opmaken, dat het mes onder de vingerafdrukken zat.
Meer dan twee bijdragers aan een geurspoor wordt ook een speurhond teveel. De kardinale vraag had dus moeten zijn hoeveel vingerafdrukken van hoeveel mensen er op mes P1 zaten.

En het feit blijft, dat de officier van justitie meldde, dat het mes P1 geen vingerafdrukken vertoonde en het NFI geen onderzoek uitvoerde naar de vingerafdrukken op het mes (P1) terwijl het wel vingerafdrukken uitvoerde naar een soortgelijk mes, mes M1.
En het is een feit, dat mevrouw Schoon, ' ingevlogen' bij het proces in Arnhem om het geuronderzoek te rechtvaardigen wel opmerkingen maakte omtrent het onvermogen van geurhonden om teveel geuren tegelijkertijd te verwerken, maar geen verband legde met de vele vingerafdrukken, die bij de vondst van mes P1 op het mes bleken voor te komen.
Kort hierna kreeg mevrouw Schoon argwaan. Ze kwam er alsnog achter dat het mes niet van de plaats delict stamde en dus alleen aan Louwes was gelinkt via de geurproef en dat is de omgekeerde wereld.

[terug]


29 30 Mes onderzocht dat niet in de buurt van de PD lag en niet leek op het moordwapen

Cruciaal zijn de opmerkingen van getuige A. Schoon omtrent de geldigheid van de geurproef. Zij verklaart tijdens het proces van Arnhem hoofdzakelijk omtrent de wijze van afname van de geurproef en de invloed van omgevingsfactoren op de betrouwbaarheid van het resultaat. Omtrent de mate, waarop zij op de hoogte is van de omstandigheden waarin het mes werd aangetroffen doet zij een opmerkelijke uitspraak (Arnhem 11 december 2000):

"Op een vraag van de raadsvrouw antwoord ik dat ik voor deze zitting geen stukken heb ontvangen. Ook het proces-verbaal van 13 januari 2000 handelende over het veiligstellen van het voorwerp heb ik niet ontvangen. Mijn brief is van 10 januari 2000."

Vergelijk dit eens met het bericht in het Tactisch Journaal van 10 januari 2000, zoals hierboven is afgebeeld; er lijkt sprake te zijn van een communicatiestoring. Voordien verklaarde deze getuige in haar verklaring nog:"

"Het is juist dat ik een brief gedateerd 11 januari 2000 heb doen toekomen aan de heer Laarman van de politie IJsselland. De inhoud van die brief kan ik me zo niet herinneren. "

Waaruit eens te meer blijkt, dat zei niet voldoende voorbereid ter zitting was gekomen. Mevrouw Schoon woont niet in Deventer, dus kan zich onmogelijk een beeld hebben kunnen vormen van de vindplaats van het mes in verhouding tot de plaats delict. Nergens blijkt er sprake van te zijn, dat haar duidelijk is gemaakt, dat het mes op een andere locatie 1 km verwijderd van de plaats delict werd aangetroffen.

In een schrijven aan de Hoge Raad eind 2002, n.a.v. een herzieningspoging komen diverse passages voor, waaruit blijkt, dat Schoon tijdens het proces op het verkeerde been werd gezet:

"Op het moment van het uitvoeren van de proef is uitgegaan van de op dat moment beschikbare informatie: een paraplu en een mes waren in de buurt van het huis gevonden, en de vorm van het lemmet van het mes kwam overeen met een afdruk op de kleding van het slachtoffer. Het is echter ook achteraf gezien belangrijk vast te stellen of er werkelijk een eenduidige relatie is tussen het mes en het misdrijf. Dit is immers een voorwaarde voor het uitvoeren van een geuridentificatieproef, of, in het verlengde hiervan, voor het meenemen van de resultaten van een geuridentificatieproef in de bewijsvoering.
(..)
Ook in de overwegingen van het Hof die hij
[AG Wortel] kort samenvat, kan ik niet vinden waaruit deze eenduidige relatie blijkt.
Toch leek het Hof ervan overtuigd dat dit mes het moordwapen was. Het lijkt mij niet juist indien deze overtuiging gebaseerd is op het resultaat van de geuridentificatieproef, en het is met name dit punt dat mij zorgen baart."

Weer een deskundige die met onvoldoende achtergrond omtrent de feiten de justitiële arena werd ingestuurd. Dit komt zo regelmatig voor in dit dossier, dat het geen onschuldig toeval lijkt te zijn.

Situatie volgens OM in 2000. Mesvorm van Blokkermes komt overeen met blousevlek.
Situatie volgens OM in 2006: mesvorm van Globalmes (zie linksonder) komt niet overeen met blousevlek.


Links: Globalmes, door Maurice de Hond aangedragen als kandidaat-leverancier van de gevonden blousevlek.


Boven: Recht praten wat krom is. Nergens komt deze uitdrukking zo goed van pas, als in dit geval. In 2006 ging het NFI op een totaal andere toer, toen was het door Maurice de Hond gesuggereerde Global mes zelfs nog geen kandidaat voor het aangetroffen spoor.


Rechts: de positie van het gevonden mes t.o.v. de plaats delict. De suggestie werd gewekt, dat Louwes zijn auto had geparkeerd in het centrum (er wordt een ondergrondse garage genoemd) en kennelijk te voet naar de plaats delict was gegaan. De straat waaraan het slachtoffer woonde was destijds opgebroken. Het mes lag op een binnenplaats van een appartementencomplex. Waarom zou je het risico lopen daar gezien te worden.

Iedereen die zich er ook maar enigszins in verdiept heeft onmiddellijk door dat dit alles één groot fantasieverhaal is, een dieptepunt in de historie van de Nederlandse rechtspraak.

Barbertje moest hangen. 

[terug]


31 Frauduleus geuronderzoek

Door een 'toeval' - een politieman praatte zijn mond voorbij - werd duidelijk, dat het geuronderzoek lange tijd niet heeft gedeugd volgens de 'eigen normen' van dit onderzoek. Dat het überhaupt niet deugde, kon ieder redelijk denkend mens natuurlijk wel weten, zie het hoofdstuk hierover in In Het Pak Genaaid - His Master's Voice. Je kunt de ingezette getuige niet ondervragen, dus kun je de uitkomst van de getuigenverklaring gewoon niet serieus nemen. Toch werd dit lange tijd gedaan. Het was een bewijzenfabriek. En dat leken de rechercheurs, zoals in de Deventer Moordzaak zich goed bewust. Eén van de rechercheurs had zijn voertuig speciaal hiervoor ingericht!

Wat ging er eigenlijk fout? Nu, de hond kon contact maken met zijn baasje en zo informatie verkrijgen over de gewenste uitkomst. In de processen verbaal werd gewoon het tegendeel beweerd. Toch ging niemand voor deze meervoudige ambtsmisdrijven de bak in. No hard feelings.

Voor de Deventer Moordzaak kwam de ontdekking te laat, al eerder was vastgesteld dat het mes het moordwapen niet kon zijn. Iedereen had dat trouwens zo ook wel kunnen zien, alleen de magistraten van Openbaar Ministerie en Gerechtshoven zagen het niet. Was overigens deze ontdekking eerder gedaan, dan was de impact vermoedelijk zo groot geweest, dat het Openbaar Ministerie zijn handen niet nogmaals aan de Deventer Moordzaak had willen branden en was de DNA-klucht (falsum 1 t/m 14) Louwes bespaard gebleven.
Het leven hangt af van toevalligheden, vrijwel niemand die dat meer ervaren heeft dan Ernest Louwes.

[terug]


32 Recherche meldt vrijwel volle maag

Een falsum als gevolg van domheid is toch geen falsum? Die stelling kun je volhouden tot het moment dat je je realiseert, dat het niveau van de medewerkers wel afhankelijk is van de maarschappelijke status, die de dienst (hier de recherche) heeft verkregen door overheidsbeleid. Het is redelijk duidelijk, dat er van tijd tot flink werd en wordt geknepen op de primaire en secundaire voorwaarden van allerlei overheidsdiensten. Dat laat op den duur zijn sporen na. Ook kunnen er concessies gedaan zijn aan de eisen om in aanmerking te komen voor bepaalde posten of gespecialiseerde opleidingen.
Ongeachte de motivatie van de betrokken medewerkers kan er op die moment heel wat scheef lopen.

Zoals ook bij het beoordelen van de technische recherche van de resultaten van de sectie en wel in het bijzonder van de toestand van de maag:
"In de maag van het slo. bevond zich nog een groot deel voedsel. In de darmen werd bijna geen voedsel aangetroffen."

Een mededeling, die het onderzoek compleet op het verkeerde spoor zette, want er werd aangenomen, dat het delict in een vooravond was uitgevoerd, i.p.v. in het midden van de nacht.

Eerst maar eens naar het sectieverslag:

"De maag was normaal van vorm, grootte en kleur en bevatte circa 200 cc fijn verdeelde brokkelige/slijmige voedselresten. Hiertoe was een groot deel van de maag opgevuld tot aan de sluitspier. De twaalfvingerige darm bevatte enig waterig vocht waarin enlg flardig materiaal. "

Hier staat weliswaar de term " een groot deel", maar dat heeft betrekking op de toestand van een maag, die 200 cc voedselresten bevat, die gezien de omschrijving al flink verteerd waren. Voorts staat hier een beschrijving van de twaalfvingerige darm, die men niet mag identificeren met 'de darmen'. Kortom, wat fout kan gaan, gaat hier fout.

Eerst maar de maag, die zet uit met de hoeveelheid voedsel, die erin zit. Een ervaringsfeit, waar de recherche kennelijk geen last heeft.
Een avondmaaltijd inclusief te gebruiken drank neemt gemiddeld het volume van circa een liter in, die bovenop de al aanwezige maaginhoud landt. We hebben het dan over 1000 cc. De maaginhoud die hier werd aangetroffen bedroeg daarvan rond een kwart, als we ervan uitgaan dat mevrouw Wittenberg een niet zo grote eter was. Hoewel, haar lijstje met wekelijkse boodschappen lijkt aan te geven, dat ze gewend was een driegangen maaltijd te nuttigen, inclusief ijs.
De gemiddelde tijd, benodigd om de maag tot 25% te ledigen bedraagt 6 uur. We kunnen er natuurlijk niet op rekenen, dat we hier met gemiddelden moeten rekenen, maar als je dit principe spreidt over een groot aantal onderwerpen, dan moet dat wel. Dat is een van de manco's in het hele onderzoek, namelijk complete normloosheid. Alles maar invullen op een manier die past in een bepaald straatje.
Dat zien we ook hier in de bespreking van de toestand van het darmkanaal. De patholoog-anatoom heeft het over het stukje, dat aan de maag grenst, 25 cm lang. De rechercheur van dienst maakt daar gelijk maar het hele darmkanaal van 8 m van, dus 30 x zo lang. Dan verandert 'enig flardig materiaal' natuurlijk wel van samenstelling en hoeveelheid.




De inhoud van de maag is sterk bepalend voor de totale omvang.  De maag is steeds voor het overgrote deel ' gevuld'. Maar 200 cc (mL) is best weinig.
Om van de oorspronkelijke maaginhoud af te dalen naar 20 - 25 %, zoals in deze casus zijn doorgaans vele uren nodig, op basis van experimenteel onderzoek aan levende proefpersonen. Merk op dat we moeten uitgaan van tweemaal de halveringstijd.

Dit falsum betreft dus onkunde en treft een overheid, die zijn burgers aan onbenul bloot stelt.

[terug]


33 Belgegevens telefoongeheugen onvolledig weergegeven

De telefoons van het slachtoffer werden tweemaal achtereen onderzocht, éénmaal 's middags en éénmaal 's avonds op zaterdag de 25e september 1999. Het eerste onderzoek werd opgenomen in het tactisch journaal, het tweede werd gepubliceerd in een PV, dat pas na het weekend verscheen. Nooit kwam het rechercheteam op de gedachte, de resultaten van beide onderzoeken te integreren, terwijl dat een hoop misverstanden had kunnen voorkomen. Hoe zo?

Wel, het belangrijkste deel van dit onderzoek was het onderzoek naar de geheugenopslag van de vaste telefoon van het slachtoffer. Die opslag hield in principe de laatste 25 bellers bij, met twee restricties:

  1. Als de gebruiker voorkeursnummers had opgeslagen, werden daar geheugenposities aan opgeofferd.
  2. Als dezelfde beller meerdere keren belde, bleven alleen de details van de laatste belactie opgeslagen. Wel werd een teller dan één verhoogd, zodat je kon zien, dat er meer dan één keer was gebeld.

Van 1. had niemand last, er waren zeven bellers opgeslagen, terwijl er plek over was voor bijna 20 registraties. Of het slachtoffer hield de lijst bij en wiste van tijd tot tijd een aantal bellers, of de dader(-s/-es) nam de lijst onder handen.

Van 2. hadden de rechercheurs kunnen profiteren, omdat het geheugen tweemaal werd geïnspecteerd. Daardoor hadden ze kunnen ontdekken, dat de laatste beller op zaterdagmiddag, met drie belpogingen, alle deze drie de pogingen had gedaan in de tussenpoos van de twee genoemde onderzoeken, dus tussen zaterdagmiddag en zaterdagavond. Doordat ze die toch redelijk simpele gevolgtrekking niet gedaan hebben, kon het volgende falsum gewoon tot het arrest van het gerechtshof van Den Bosch (9 februari 2004) doordringen:

"De schoonheidsspecialiste heeft diverse malen getracht het slachtoffer die dag [vrijdag 24 september 1999] telefonisch te bereiken juist omdat zij de punctualiteit van het slachtoffer kende, doch kreeg geen gehoor."

Was dit waar geweest, dan stond het nummer van de schoonheidsspecialiste in het verslag van het telefoongeheugen, zoals dat al zaterdagmiddag 25 september om 13:00 uur werd vastgesteld. Maar dat was dus niet zo. Als er al was gebeld, dan had de dader(-s/es) dit gewist. Maar ook dan was het arrest abuis geweest, want dat ging er vanuit, dat de dader(-s/es) donderdag het delict had gepleegd.

Ook pijnlijk is het, dat de schoonheidsspecialiste later aan anderen dan de recherche heeft verklaard:
  1. Dat ze haar verklaring bij de recherche had willen aanvullen, maar de kans daartoe niet kreeg.
  2. Dat haar bellen op zaterdag geen betrekking had op het wel of niet missen van een afspraak, maar om te informeren naar een afspraak, die het slachtoffer had met iemand, die ze uit het testament wilde halen en waar ze kort tevoren over had verteld.
  3. Dat in de week daarna haar personeel bij het missen van de afspraak naar mevrouw Wittenberg had gebeld - hetgeen bevestigd wordt in het tactisch journaal (139). Er werden na ontdekking van het delict nog steeds nieuwe bellers in het geheugen gevonden.

Kortom, de zingeving in het arrest deugt van geen kanten.

label TJ of PV

datum & tijdstip mutatie (1)

tijdstip waarneming (2)

gevonden telefoonnummers (3) en vermelde tijdstippen (7)

TJ016

26-09-99 11:15

25-09-99 15:00

 golfvriendin  EL

kapsalon

buur1

 

 
TJ017

26-09-99 13:00

25-09-99 15:00

 golfvriendin
23-09 16:51

EL
23-09 20:37

kapsalon
25-09 10:43

buur1
25-09 12:15

buur2(8)
25-09 12:18

 

PV990952

28-09-99

25-09-99 18:46

golfvriendin
23-09 16:39

EL
24-09 20:25

kapsalon
25-09 10:31

buur1
25-09 12:03

buur2(8)
25-09 12:06

 schoonheids­specialiste(8)
25-09 16:50

TJ107 (4)

29-09-99 12:00

25-09-99 18:46

 

 

     

schoonheids­specialiste(8)
25-09 16:50 

TJ139 (5)

30-09-99 11:00

30-09-99 09:00

nog zes nummers (6)

TJ215

06-10-99 13:00

06-10-99 09:00

niet vermeld

Herijking tijdstippen (9)    

23-09 16:50

23-09 20:36

25-09 10:42

25-09 12:14

25-09 12:17

25-09 17:01

In rood het essentiële gegeven van drie belpogingen die pas na 13:00 kunnen zijn gestart. Details en notenapparaat in paragraaf 3.2.

[terug]


34 Verkeerde data verslag schoonheidsspecialiste


In het onmiddellijke verlengde van het bovenstaande vinden we ook deze niet gecorrigeerde fout met grote gevolgen:

"124 RT/JB 290999 18.30 [schoonheidsspecialiste] Gehoord in haar praktijk te Zutphen [schoonheidsspecialiste], [personalia, NAW].
Voorlopig verklaring in concept. We zullen de verklaring uitwerken en morgenmiddag met haar verder gaan. Heeft pas gisteren via personeel gehoord wat er gebeurd was. SO had 26 september bij haar een afspraak in de salon. SO kwam om de zes weken."

Ja, dat staat daar en verderop staat nog een dergelijke uitglijder:

"SO had verteld dat bijna alles naar de stichting zou gaan. Op vrijdag 19 september was SO nog bij haar in de zaak geweest. Ze had toen verteld dat het testament klaar was."

Ook helemaal mis, en waarom dan? Daarvoor moeten we de kalender raadplegen: er worden alleen maar zondagen genoemd. Wat kan dat betekenen. My guess: de notulist verwees naar bepaalde weken. En dan ontstaat er ineens een duidelijk passend beeld: de afspraak was in de week van 26 september, toen het personeel belde. En de conversatie over het testament vond plaats op vrijdag 24 september.  Zoals de schoonheidsspecialiste meldde: vlak voordat ze belde om het vervolg te horen, zie hier boven.
Kan dat niet? Zes getuigen rond de woning van mevrouw Wittenberg zagen haar ook die dag!


Niet kloppende data in het gespreksverslag met de schoonheidsspecialiste. Maar ook de datum in de verklaring van de beleggingsspecialist bestaat niet. Die datum had kunnen worden opgevraagd met een B-analyse: falsum 36.

[terug]


35 Verkeerde datum verslag beleggingsspecialist

Net zoals hierboven, klopt ook het verslag van de beleggingsspecialist op meerdere punten niet. De aanleiding was een bijzondere, zie alleen maar de tekst in het tactisch journaal, hoezo tunnel?. Hoor van Louwes 4 oktober 1999, nog gewoon als getuige:

"- [beleggingsspecialist] had hem verteld (telefonisch) dat hij op vrijdag 24 september 1999 nog telefonisch contact met het s.o. had gehad.!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!"

Dus  gebeld met de beleggingsspecialisten hem gevraagd e.e.a. uit te zoeken. Daar komt het tactisch journaal later op terug:

"Volgens [beleggingsspecialist] vertelde het so tijdens het telefoongesprek dat zij aan het golfen was geweest.
(..)
13.05 uur :
[beleggingsspecialist] belt en verteld dat hij de tapes heeft uitgeluisterd en dat hij op MAANDAG 21-09-99 contact heeft gehad met het so omdat er wat bewegingen waren met haar aandelenportefeuille. Hij heeft op vrijdag tweemaal contact getracht te zoeken, echter zonder resultaat."

De recherche schijnt helemaal niet door te hebben, wat er allemaal niet klopte. Zo golfde mevrouw Wittenberg elke week met haar vriendinnen op woensdag, dus klopte die MAANDAG al meteen niet zo goed. Maar de aangehangen datum ook niet. En wat ook niet klopt, is het gegeven, dat de [beleggingsspecialist] op vrijdag tweemaal zou hebben gebeld zonder resultaat. Er was natuurlijk altijd WEL een resultaat, namelijk in het bellersgeheugen. Tenzij dat geheugen weer werd leeggemaakt na dat bellen. Maar dan was er nog leven op de plaats delict.

Hoeveel moet er NIET kloppen, aleer de recherche ontwaakt? En hadden ze niet even kunnen vragen of de wonderlijke notitie "75jr / 20 r 75 / 8" misschien niet van de [beleggingsspecialist] afkomstig was?

[terug]


36 Ontbrekende B-analyse belgegevens

Het eerste zo ongeveer waar de recherche naar grijpt om een delict op te lossen, zijn de telefoongegevens. Daarvan heb je twee soorten; gegevens van de gesprekken die het slachtoffer aanging en die welke ze ontving. Als je dat niet compleet kan krijgen ben je als rechercheteam geen knip voor de neus waard. Zoals dit team, want ze waren niet compleet, of dat werd alleen gesuggereerd, net zo erg dus.

Hier het verhaal. Dat begint donderdagochtend duidelijk te lopen. Mevrouw Wittenberg heeft zojuist met Louwes gesproken - ook al zo'n geweldig verhaal - en gaat nu naar de huisarts. De werkster - huishoudster is nog in de woning. De telefoon rinkelt. De huishoudster vertelt:

"Ik weet dat ze 's maandagsmiddags altijd ging bridgen en dat ze 's maandagsmorgens ging golfen. Ze kreeg golfles van de golfclub Diepenveen. Deze man kan mogelijk Frits heten. Ik weet dat deze man afgelopen donderdagmorgen, omstreeks 10.00 uur, heeft gebeld. Mevrouw Wittenberg was toen niet thuis. "

Even voor de goede orde: mevrouw Wittenberg had maandag- en vrijdagochtend wel eens les maar woensdag was haar eigenlijke golfmoment met haar vriendinnen. Dit bleek na raadpleging van de kalender en uit vele verklaringen. Hier gaat het natuurlijk over Frits. Wie was Frits? Het verhaal gaat verder:

"Hij belde toen omstreeks 10.30 uur terug. Ik vroeg toen aan haar gekscherend of ze een stille aanbidder had. Ze vertelde toen dat dat haar golfleraar was en dat deze met vakantie ging. Ik weet niet hoe deze man van achternaam heet en waar hij woont."

Daar wist de recherche natuurlijk wel raad op, zij zochten de man op, die helemaal niet Frits bleek te heten en ook NIET gebeld had, volgens de eigen verklaring. En met vakantie ging hij ook al helemaal niet. Er deugde allemaal helemaal niets van. Had de recherche iets verder doorgezocht, dan hadden ze nog een merkwaardige samenloop van omstandigheden aangetroffen: de dag te voren had mevrouw Wittenberg met een kennis gesproken, die had verteld, dat hij met vakantie ging. Ze had hieraan gewoon een smoesje ontleend om de huishoudster om de tuin te leiden. Maar goed, wie was nu die beller? Dat wilde de recherche toch per se weten? En hoe kom je daar achter? En hoe kun je tegelijkertijd de ongerijmdheden in het telefoonverkeer met de schoonheidsspecialiste en de beleggingsspecialist oplossen?
Precies, je vraagt de telefoongegevens van alle abonnees op die naar het nummer van mevrouw Wittenberg belden. Simpel toch? Alleen zitten ze niet in het dossier. Of toch wel? We grijpen weer naar het tactisch journaal van 6 oktober 1999:

"Geruime tijd later maakte [voornaam] een machtiging OVJ 125 F om zo via de z.g. B analyse de inkomende mobiele nummers naar het vaste nummer van Slo te traceren l Even later telefoon van [voornaam] dat hij de fax naar KPN security had gestuurd. Hierop de KPN weer gebeld. Eind deze week of begin vofgende week hebben we de uitdraai binnen of de OVJ moet persoonlijk bellen om spoed!"

Dus het kan. En de B-analyse van de vaste nummers van KPN is nog veel eenvoudiger. Werden die niet gevraagd? In ieder geval zit er schot in de zaak, tactisch journaal van 7 oktober:

"273 LS 991007 12.00 Telefoontje Louwes 
N.a.v. de machtiging die
[volledige naam medewerker] gisteren had verstuurd aan PTT security waarin het verzoek was verwoord om na te gaan welke mobiele bellers had ingebeld op het vaste nummer van SLO tussen 1.9.99 en 29.9.99 bericht ontvangen. OVJ [naam] heeft er vanmorgen achteraan gebeld en we krijgen de uitdraai z.g. B analyse vanmiddag of morgenvroeg toegefaxt."

Hoe dat afliep voor Louwes weten we intussen wel, maar wat stond er nog meer in die B-analyse en wanneer kwamen die interessante vast nummer binnen? Dat is geheel buiten het dossier gehouden. Wie belde het slachtoffer op donderdag op? Wilde de recherche dat niet weten. HOE ONGELOOFWAARDIG IS DIT ALLES. Meteen na deze episode vindt de recherche het zogenaamde vriendje van het kerkhof:

"265 A3/JvD 991007 16.15
Betreft getuige [naam getuige] WOD 131 Vervolgens gegaan naar perceel [NAW]. Aldaar zou woonachtig zijn [naam getuige], geboren [datum]. Het zou hier vermoedelijk gaan om het vriendje van het kerkhof van slo. Ook zou het een ex patent van Wittenberg zijn. Er werd niemand thuis getroffen. Nieuwe poging volgt."

"283 Esh/JB 991008 13.45 Get. [naam getuige].
In zijn woning gehoord: [naam getuige], [personalia, NAW]. Hem aan de hand van de vragenlijst gehoord. Wist niet meer hoelang het was geleden dat hij door Dr.Wittenberg was behandeld nav het feit dat hij getuige was geweest van een dodelijk ongeval. Zijn vrouw is twee jaar geleden overleden zodat hij regelmatig te vinden is op de katholieke begraafplaats waar ook Dr.Wittenberg begraven ligt. (..)
Mbt zijn alibi heeft hij in zijn agenda voor de donderdag en vrijdag overdag notitie's gemaakt, o.a. twee keer bezoek artsen,voor de avonden zegt hij thuis geweest te zijn. Hij heeft een driejarig zoontje met het down-syndroom waar hij alleen voor moet zorgen."


Wat het bijzondere aan deze getuige is, dat het vrijwel niet voorkomt - zo dat al voorkomt - dat niet valt te achterhalen, langs welke weg de recherche in contact is gekomen met een   getuige. Hier is geen enkele rechtvaardiging gegeven voor het contact. Kwam deze getuige uit de B-analyse? De timing klopt precies en de noodzaak ook. Het zou zomaar zo kunnen zijn, dat er zeer selectief werd omgesprongen met de verzamelde telefoongegevens. En dat is een falsum, want zo heeft een verdachte geen schijn van kans.

[terug]


37 Zes tot acht ontbrekende getuigenverklaringen

Met dit punt is het zodanig treurig gesteld, dat het niet eens duidelijk is, om hoeveel verklaringen het nu uiteindelijk ging. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de zeer wrakkige registratie van de verklaringen; het tactisch journaal is juist op die plekken behoorlijk gemutileerd. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de verklaringen van de buurvrouw van nummer 167, van wie in het tactisch journaal wordt vermeld, dat ze mevrouw Wittenberg op donderdag tussen 10 en 12 uur had zien lopen op de Zwolseweg, terwijl de AG voor het Hof Den Bosch deze getuige bespreekt betreffende haar verklaring, dat ze op vrijdag mevrouw Wittenberg nog zag (26 januari 2004. Requisitoir van de Advocaat-Generaal Mr. J.M.G. Brughuis):

Getuige [buurvrouw 167] bevindt zich in haar woning aan de tuinzijde en ziet op een afstand van maar liefst 17 meter enkele seconden iemand lopen die zij associeert met mevr. Wittenberg. “Zekerheid had ik toen niet en nu ook niet”.

Maar liefst 17 m... Weet mevrouw Brughuis niet, hoe dicht bij dat is om iemand te herkennen?
Overigens excuseerde mevrouw Brughuis zich halfhartig op het punt van de achter gehouden verklaringen:

"Ter zitting van 8 december wordt melding gemaakt van getuigenverklaringen, die inhouden, dat het slachtoffer wel degelijk nog gezien zou zijn ná donderdagavond. Deze verklaringen bevinden zich niet uitgewerkt in het einddossier, maar slechts in mutatie-vorm in het tactisch en technisch journaal.
Is dit nu een onfris spelletje van het OM, zoals wel in de pers werd gesuggereerd? Uiteraard niet. Ten eerste: de verklaringen zijn niet achtergehouden, maar staan (kort weergegeven) in het journaal, dat zich bij het einddossier bevindt. Ten tweede: er is een verschil tussen bewust achterhouden en selecteren van stukken die wel of niet in het einddossier moeten worden opgenomen. Overigens is het mijn persoonlijke mening dat álles, ook als het onbelangrijk is (of lijkt) in een dossier thuishoort."

Een staaltje halve waarheid, aangezien er al twee rechtszaken waren gevoerd zonder inzicht in deze verklaringen. Met die verklaringen op tafel was Louwes zelfs niet in voorarrest genomen.

De overige verklaringen zijn na te lezen in Paragraaf 4.1: 24 september en hier in beeld gebracht (YouTube): Silenced witnesses deel 1.

[terug]


38 Geen nader onderzoek betekenis kalendernotitie


Het rechercheteam liet de kalender wel degelijk een rol spelen, maar haakte af op het moment, dat het er werkelijk om ging. Weer een staaltje van selectief rechercheren (tactisch journaal):

"107 La 990929 1200 inbeller op 25-09
Op 25 september om 16.50 uur is er ingebeld op de huislijn van SO ( na ontdekking ) vanaf het nummer:
[telefoonnr] op naam van: Wevers Parf. Schoonheidssalon, [NAW]. ( NB slachtoffer had op vrijdag een afspraak in Zutphen, volgens info Groenteboer en op kalender stond [voornaam], mogelijk is zij dit )"

De notitie chemisch afval werd echter totaal genegeerd of misschien werd alles, wat erover werd ontdekt buiten de boeken gehouden. Falsum X of falsum Y, defineer maar.
Wat had men dan kunnen onderzoeken? Nu, allereerst had men kunnen vaststellen, of er in de woning chemisch afval klaar stond en dit vermelden. Nu, ik ga ervan uit dat het er niet stond, bijvoorbeeld omdat het reeds was weggebracht naar de chemokar. Destijds was dat het systeem, er werd per wijk periodiek een chemokar bij een speciaal daarvoor ingerichte halte geparkeerd. Op de afvalkalender konden de bewoners aflezen, wanneer ze daar welkom waren. Ondanks vele inspanningen heb ik die kalender niet te pakken kunnen krijgen (afvalverwerker, gemeente Deventer, archief Deventer, drukkerij ..). Maar het rechercheteam had hem destijds gewoon bij de buren kunnen inzien. En kunnen controleren, dat dat chemisch afval keurig om 10:00 uur was ingeleverd.
Hetgeen meteen kon verklaren, waarom mevrouw Wittenberg 's ochtends niet naar de groenteman kon.
Een ander aspect: waaruit bestond dit chemisch afval? Bedenk, dat de heer Wittenberg psychiater was en dus beschikking had over psychofarmaca. Had mevrouw Wittenberg 'kennissen' met interesse hiervoor? Zette mevrouw Wittenberg de laatste portie bij het afval en was dat voor iemand reden om te proberen dit tegen te gaan of om heel boos te worden?
Waarom werd de huishoudster in het geheel niet over dit afval ondervraagd?

Nog een vreemd voorval, 2 oktober 1999. De huishoudster word ondervraagd:

"U vraagt mij of ik weleens de achterzijde van de bladen van de scheurkalender in de serre heb gezien. Dit heb ik niet. Daar had ik niets mee te maken."

Dat kan toch maar één ding betekenen? En daarover staat weer niets in het dossier!

[terug]


39 Ontbrekende beschrijving keuken in technisch rapport


Op 12 november 1999 bracht de Technische Recherche haar eindrapport uit. Hierin vinden we een ruimte-voor-ruimte beschrijving van de woning van mevrouw Wittenberg. Met foto's. Alleen de keuken ontbreekt. Ook de foto's.
Er is nog wel een tactisch onderzoek van de keuken geweest, waarbij de huishoudster vragen werden gesteld en de koelkast werd bekeken. Maar er zijn geen foto's.
Nergens vinden we een verslag van het afval (behoudens de zwanehals) in de keuken, terwijl we wél over deze notitie in het tactisch journaal beschikken:

"035 RB/FR/OI 990926 17.00 Onderzoek vuilnisbak Zwolseweg Door ons is de oranje afvalbak bij de bushalte (thv slagerij) geleegd. Een stapeltje treinkaartjes in een bundeltje veiliggesteld. Verder geen bijzonderheden."

Maar niets over de keuken, die toch een bron van informatie voor de recherche had moeten zijn, zo kort na de genoten maaltijd en na alle boodschappen van donderdagmiddag (markt Diepenveen, slager en bakker)?
Weer twee mogelijkheden: volslagen incompetentie of kwamen de gevonden aanwijzingen gewoon niet goed uit?


De schouw met de huishoudster leverde wel twee bijzonderheden op. Uit de schouw van de koelkast bleek, dat van die middag gedane boodschappen het equivalent van drie maaltijden (diner en tweemaal lunch) ontbrak en alle keukenmessen ontbraken. Dit was nooit aanleiding tot verder commentaar. Zie ook paragraaf 3.6: stille getuigen.

[terug]


40 Technisch Journaal weggemoffeld

In de verslagen van de zittingen van het Hof van Den Bosch vinden we de volgende passages:

Onderzoekshandelingen

Het gerechtshof ’s -Hertogenbosch heeft voor de behandeling van de Deventer moordzaak (na verwijzing door de Hoge Raad) drie zittingsdagen uitgetrokken. Op de zittingen van 16 september 2003, 8 december 2003 en 26 januari 2004 zijn de volgende onderzoekshandelingen gedaan.

Zitting 16 september 2003
Beslissing gerechtshof:

Aan het dossier moeten worden toegevoegd de volgende stukken:

(..)4. De tactische en technische journaals van de politie die zijn aangelegd en bijgehouden bij het opsporingsonderzoek.(..)

Op 28 oktober 2003 laten de recherche en de Officier van Justitie het volgende weten aan de Advocaat-Generaal:

"IJsselland Recherche Bijstandteam Bijzonderheden 'Deventer moordzaak'
In dit document wordt ingegaan op de beslissing van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch d.d. 16 september 2003 (regiezitting), verdachte E.C.J.J.Louwes. Beslissing ad 1 (toevoegen bescheiden aan het dossier):
sub D: tijdens het opsporingsonderzoek is één journaal gevoerd; hierin zijn zowel tactische als de technische aspecten opgenomen; het complete journaal, bijgehouden tot en met 8 januari 2002, is doorgenummerd van bladzijde 1 tot en met 288;
(..)"

Die nummering klopt wel zo ongeveer, maar inhoudelijk is dit een falsum. Er staat geen verslag van de technische recherche in het tactisch journaal. En dat blijkt zonneklaar uit de volgende mededeling in het wel beschikbaar gestelde tactisch journaal:

"034 RB/FR 990926 1700 Assist. TR onderzoek woning Slo.
Vandaag
[voornaam van technisch rechercheur] geassisteerd bij het technisch onderzoek woning. Tevens met [andere rechercheur] gezocht naar bescheiden ivm finnancieel onderzoek. Uit belastingbescheiden, blijkt dat het vermogen van het slo. 3.8 miljoen betrof. Zie verder journaal [voornaam van technisch rechercheur]."

Op deze manier bleven niet allerlei technische details, maar ook tal van financiële details buiten het dossier. De aangehaalde falsa hierboven spreken daarover boekdelen. Zelfs als je het journaal van de technische rechercheur geen technisch journaal zou noemen, kun je niet ontkennen, dat hier ingegaan is tegen de aanwijzingen van het Hof. De genoemde technische rechercheur was degene, die het mes P1 'binnen hengelde'.

[terug]


41 Vondsten aan het lichaam uit PV Technische Recherche weggelaten


Een onmiddellijk gevolg van het wegmoffelen van het technisch journaal was dat er geen inzicht was op het denken van de technische recherche in de aanloop van het publiceren van het PV van deze afdeling. Er is ook niets van een wisselwerking merkbaar tussen de resultaten van het technische en het tactische onderzoek. Feitelijk speelden de resulataten van het technisch onderzoek nauwelijks een rol. Zo kon het gebeuren, dat er totaal geen aandacht was voor de sporen in de woning, die suggereerden, dat er flink met het stoffelijk overschot was gesleept. En dat niet alleen door de dader(-s/-es).

Pas in 2014 kwam ik in het bezit van de CDROM, die al tijdens het proces van 2003/4 in het dossier zat. Daar was iets vreemds mee, er stonden bestanden op, die niet van een extensie waren voorzien. Bij nadere inspectie bleken het vooral WORD-bestanden te zijn. Bij het toevoeging van de .doc extensie veranderden ze bij toverslag in goed leesbare bestanden, die spreken lekend op de bestanden, die konden worden teruggevonden in het PV van de Technische Recherche dat begin november 1999 verscheen. Maar daarvan ook significant verschilden.
De volgende passage ontbrak in de definitieve versie:

"Kennelijk is tijdens het steken in de blouse niet direct door de stof van de blouse gestoken, doch is de stof, om het mes geklemd, voor een deel mee het lichaam ingedrongen alvorens het mes door de stof van de blouse is gedrongen."

en betreffende een andere locatie:

"Op deze plek had de stof van de blouse tijdens het steken kennelijk dubbel op elkaar gezeten. Wij stellen vast dat op deze plek wel in de blouse en op het lichaam is ingestoken, doch dat het mes niet geheel door de blouse en niet in het lichaam is gedrongen."

E.e.a. was voor de samensteller aanleiding de volgende gevolgtrekking te maken:

"Gelet op de beschadigingen aan de blouse, veroorzaakt door het mes, achten wij het mogelijk dat het mes waarmee het slachtoffer is gestoken geen scherpe punt had i.c. dat het mes een afgebroken of omgebogen punt had."

Allemaal observaties en overwegingen, die je typisch verwacht in een technisch journaal aan te treffen. Een technisch journaal, dat nooit werd overlegd.
Wel valt te begrijpen, waarom deze mededelingen moesten worden onderdrukt in het uiteindelijke PV: het mes P1 was dan bij voorbaat afgeserveerd. Dat deze passages werden verwijderd maakt eens te meer duidelijk, dat de fraude met mes P1 veel verder reikte dan de geurhonden.
Wat deze passages ook duidelijk maakt, is dat er tussen 25 september en 26 september 1999 ineens veel meer bloedvlekken op de blouse verschenen; de Technische Recherche had het stoffelijk overschot al uitgebreid onderzocht, voordat de pathaloog-anatoom daar aan toe kwam. De laatste had nog opgemerkt, dat alle knopen van de blouse waren losgeknoopt. Dat was ook al zichtbaar geworden op de foto's van de Technische Recherche, die tijdens bovenstaand onderzoek in de avond van 25 september waren gemaakt en hun weg naar de CDROM hadden gevonden. Alle relevante foto's vinden we in de beeldbank blousesporen. Een vergelijking tussen de tekst van het concept PV en de definitieve versie vinden we in de beeldbank messen-en-honden.



De linker foto werd 's middags op de plaats delict gemaakt, de rechter diezelfde avond na het het beschreven onderzoek van de Technische Recherche. Een vouw, gemerkt D (links) werd losgetrokken en leverde vlek D (rechts) op. In de gele ovalen staat  aangegeven, dat in dat stadium reeds twee knopen (tenminste) waren losgeknoopt.
Alle bloedsporen die vermoedelijk nog diezelfde avond aan de blouse werden toegevoegd. In de beeldbank blousesporen nadere details.

[terug]


42 Ontbrekende bankgegevens

Omdat het tijdstip en zelfs de datum van overlijden kwestieus was - denk aan de zes tot acht getuigen die mevrouw Wittenberg nog vrijdag zagen of hoorden - zou de recherche alles uit de kast moeten trekken om de laatste omzwervingen van mevrouw Wittenberg in beeld te brengen. Een middel daartoe konden haar bankgegevens zijn. En dat was niet zo ingewikkeld, want die lagen (steeds opnieuw) in haar brievenbus. Daarmee had kunnen worden gecontroleerd, wanneer mevrouw Wittenberg haar laatste betalingen had gedaan, zo ze met girale middelen afrekende. Uit het tactisch journaal kan blijken, dat ze tot voor kort gebruik maakte van eurocheques, dus nu wellicht van iets soortgelijks. Ook kan uit de gegevens worden afgeleid, dat ze wellicht nog vrijdag modehuis NUY in Zutphen bezocht en wellicht ook daar een nieuw jack had afgerekend.
De huishoudster had immers een jack aangetroffen, dat ze nog niet eerder had gezien. En er lag een draagtas van NUY op zolder. De schoonheidsspecialiste heeft verteld, dat mevrouw Wittenburg bij haar laatste bezoek aan de salon in Zutphen vlak daarvoor bij NUY was geweest. Allemaal irritante toevalligheden, die met bankgegevens eenvoudig zijn te controleren, als mevrouw Wittenberg via de bank afrekende. Dus zou je verwachten dat alles netjes werd geadministreerd.

Er bestond een 'platform'  om al dit soort gegevens samen te brengen, evenals de belastinggegevens, die werden verzameld bij het doorzoeken van de papierberg in huize Wittenberg:

"034 RB/FR 990926 1700 Assist. TR onderzoek woning Slo.
Vandaag
[voornaam van technisch rechercheur] geassisteerd bij het technisch onderzoek woning. Tevens met [andere rechercheur] gezocht naar bescheiden ivm finnancieel onderzoek. Uit belastingbescheiden, blijkt dat het vermogen van het slo. 3.8 miljoen betrof. Zie verder journaal [voornaam van technisch rechercheur]."

We kwamen deze notitie hierboven al tegen. En weten dus, dat er gegevens werden verzameld, die de verdediging niet mocht zien. Want in het eindrapport van het financiële onderzoek stonden alleen maar wat losse verdachtmakingen richting Louwes, waarvan zelfs het Hof van Den Bosch geen brood lustte; het financiële motief dat aan Louwes werd toegeschreven, werd niet als een bewijsmiddel geaccepteerd.

Weer het falsum van een onvolledig dossier. Zie ook falsum 25 over de grondverkoop.

[terug]


43 Incompleet sectieverslag

Op de rechter schouder van het slachtoffer zien we de greepsporen van een hand. Ook op de rechter onderarm is een soortgelijk spoor gefotografeerd. Het sectieverslag maakt hier helemaal geen melding van. Het sectieverslag maakt wel melding van sporen op de romp, maar verzuimt te preciseren, dat de sporen op de afdruk van een hand lijken en al helemaal dat op de blouse een overeenkomstig spoor te zien was. Ook staat niet expliciet vermeld, dat deze afdruk juist bovenop het borstbeen was geplaatst, noch de bijzonderheid dat daarmee het breken van de verbindingen van de ribbenkast met het borstbeen had kunnen worden verklaard.



Het drukpatroon van een hand op de rechterschouder van het slachtoffer, precies onder de sporen #7 en #12 op de blouse. Boven: idem op de rechter onderarm van het slachtoffer. Beide patronen werden totaal niet vermeld in het sectieverslag. Onder: literatuurafbeelding.
"Rond de middelste huldperforatie bevond zich een gebied met vlekkig vaalbruine kleur (kneuzing?)" meldt het sectieverslag en doet geen enkele poging het bijzondere patroon te verklaren. Ook de overeenkomst met deze vlek op de blouse (zelfde schaal en positie) ontging de patholoog anatoom.

Op de rechter schouder werden enorme DNA-deposities van het slachtoffer gevonden en maar geen overeenkomstige DNA-depositie van de dader, ofwel deze droeg handschoenen. Van de rechter mouw zijn geen DNA-onderzoeken bekend. Op de blouse werden ter plekke van de centrale afdruk alleen DNA-sporen van het slachtoffer gevonden.
Al met al werd op geen enkele manier gebruik gemaakt van deze aanwezige sporen en van de voor de hand liggende conclusie, dat de dader handschoenen had gedragen. Waardoor het onwaarschijnlijk werd, dat het eerder besproken spoor #20 veroorzaakt werd door uitgeoefende druk.

[terug]


44 De Knijff onjuist geciteerd en verkeerd begrepen

Kun je het een falsum noemen, als een arrest een deskundige woorden in de mond legt, die hij niet gesproken heeft? Of is het verregaande domheid? In ieder geval is het effect hetzelfde. En dat effect is verregaand, want een dergelijk 'vergrijp' van een gerechtshof staat niet open voor herziening; er kan geen nieuw feit (novum) worden aangedragen. Als je het een falsum kunt noemen schiet de verdediging er niets mee op. Dergelijke falsa worden door de wetgever alleen erkend als grond voor herziening, als ze door de verdediging zijn begaan.

Het hier te bespreken falsum is nogal gecompliceerd, omdat het deels gebaseerd is op een verkeerde voorstelling van zaken, gefaciliteerd op zijn beurt door ontbrekende sectiegegevens en pure speculatie, gecombineerd met een spraakverwarring rond een slecht begrepen forensische techniek en een grove veralgemenisering van een uitspraak van de deskundige.  Nu de verklaring van Prof. De Knijff tijdens de laatste zittingsdag (26 januari 2004):

"Mij wordt gevraagd om een toelichting op antwoord 4 in mijn brief aan de raadsman d.d. 22 januari 2004, inhoudende: 'In geval van deze zaak lijkt het mij heel goed mogelijk dat langs een normale weg (overdracht middels speekseldruppeltjes) DNA van verdachte vooral op de voorkant van de blouse van het slachtoffer terecht kan komen'.[1] Ik heb uitsluitend bedoeld om aan te geven wat voor andere mogelijkheden er zijn om de aanwezigheid van DNA op kledingstukken te verklaren. Ik kan geen uitspraak doen over de mate van waarschijnlijkheid dat in deze zaak DNA door middel van speekseldruppeltjes op de voorkant van de blouse is terechtgekomen. [2]
(..)
Desgevraagd beaam ik dat vlek #20 niet past bij de hypothese dat; het DNA van verdachte via speekseldruppeltjes op de blouse van het slachtoffer terecht is gekomen.
[3]"

Er staan hier dus  drie uitspraken ([1], [2] en [3]) over speekseloverdracht, twee ervan laten de mogelijkheid van speekseloverdracht open, één ervan geeft aan, dat dat voor één spoor niet opgaat. Waarbij het verslag onduidelijk is; er wordt namelijk wel een antwoord vermeld, maar niet de bijbehorende vraag. Hoe die vraag geluid kan hebben volgt wellicht uit deze passage in de verklaring van De Knijff:

"Mij wordt voorgehouden dat, blijkens het rapport van het NFI d.d. 22 januari 2004, in vlek #20 de hoeveelheid DNA-materiaal die van de verdachte afkomstig kan zijn de hoeveelheid DNA van het slachtoffer overtreft.[4] Dit was mij nog niet bekend toen ik mijn brief aan de raadsman schreef. Ik onderschrijf de bevinding van ing. Eikelenboom dat, als bij onderzoek van sporen met behulp van de crimescope geen fluorescentie* wordt waargenomen, dit betekent dat er geen indicatie is voor de aanwezigheid van lichaamsvloeistoffen.[5]"

Het lijkt erop, dat uitspraak [3] een direct gevolg is van opmerking [4], welke doelt op een grote hoeveelheid DNA. Hier werd de deskundige om de tuin geleid. De hoeveelheid DNA van Louwes in spoor #20 is eerder klein te noemen, ook al is deze wel groter dan die van het slachtoffer, waarvan de hoeveeheid super klein was: de sterkste DNA-sporen achtergelaten door het slachtoffer waren namelijk tientallen malen hoger. Alleen besteedde het NFI daar totaal geen aandacht aan, zie de sporen #7 en #12 in vergelijking tot spoor #20 (diagram hiernaast).

De DNA-responsies van de drie sterkste pieken in de sporen #7, #12 en #20W betreffen het DNA van mevrouw Wittenberg. Op het lichaam van het slachtoffer zijn onder de sporen #7 en #12 greepsporen zichtbaar van vingers.* De betekenis van deze sporen zijn in paragraaf 6.3.3: Greepsporen nader uitgelegd.

Opmerking [5] is een theoretische, waarin wordt onderkend, dat de aanwezigheid van crimescope-signalen duidt op lichaamsvloeistoffen. Echter wordt hier ook impliciet gesteld, dat als de crimescope-signalen ontbreken dat nog niet betekent, dat er géén lichaamsvloeistoffen aanwezig waren. Die nuance lijkt het Hof te zijn ontgaan, ook al schrijft het Hof in het arrest

"Dr. De Knijff heeft verder de verklaring van ing. Eikelenboom onderschreven dat, als bij onderzoek van sporen met behulp van de crimescope geen fluorescentie wordt waargenomen, dit betekent dat er geen indicatie is voor de aanwezigheid van lichaamsvloeistoffen."

Hetgeen het Hof lijkt te interpreteren als:

"Dr. De Knijff heeft verder de verklaring van ing. Eikelenboom onderschreven dat, als bij onderzoek van sporen met behulp van de crimescope geen fluorescentie wordt waargenomen, dit betekent dat er een indicatie is voor de afwezigheid van lichaamsvloeistoffen."

Maar dat is natuurlijk totaal iets anders. Maar maakt wel de weg vrij voor de volgende conclusie, die het Hof valselijk De Knijff in de mond legt:

"Dr. De Knijff heeft desgevraagd bevestigd dat bij die sporen de hypothese dat het celmateriaal van speekseldruppeltjes afkomstig kan zijn, niet past."

En dat heeft De Knijff alleen maar gezegd in relatie tot spoor #20 nadat hij valselijk was ingelicht omtrent de hoeveelheid DNA van de beide donoren hierin. Twee opeengestapelde falsa. Achteraf snapte De Knijff er totaal niets meer van, gelezen zijn verklaring d.d. 22 juni 2006:

“Ik kan me niet voorstellen dat ik dit als antwoord gegeven zou hebben. Nu zou ik het zeker niet zo beantwoorden. (..) Er is nog steeds geen enkel empirisch onderzoek naar het gebruik en de waarde van de Crimescoop bekend. De afwezigheid van oplichting is geen aanwijzing voor de afwezigheid van biologisch materiaal (…) (net-zo-min overigens dat aanwezigheid van oplichting altijd op de aanwezigheid van DNA bevattend biologisch materiaal wijst).”**

Hij vermoedt, dat hij destijds gewoon niet begrepen was:

"ik niet zeker weet of die tekst correct is opgetekend – b.v. na afluisteren van een integrale bandopname - of is beïnvloed door de perceptie van de notulist, en of ik zelf nog wel zo exact weet wat ik precies als antwoord op gestelde vragen gegeven heb."

Jawel, op een dergelijke verwarring kan in Nederland het oordeel in een kapitaal delict zijn gebaseerd. De Knijff sprak zich hierover ook publiekelijk uit, men leze de Telegraaf van 11 februari 2006:

"Ik kreeg geen tijd om al die rapportages te bestuderen, zodat ik echt niet tot een gedegen en afgewogen oordeel kon komen. Toen ik werd opgeroepen als getuige deskundige heb ik dát, achteraf bezien, onvoldoende aan het Hof duidelijk gemaakt en me van commentaar onthouden. Een fout van me. Want onder tijdsdruk ging de zitting gewoon door: de NFI-rapporten werden zelfs zo cruciaal, dat Louwes erop veroordeeld werd. Een veroordeling op grond van hypotheses die niet zijn bewezen!"

* De gesprekspartners maken geheel ten onrechte geen onderscheid tussen de begrippen fluorescentie en phosphorescentie, hetgeen het lage niveau, waarop deze overwegingen gestoeld zijn nog maar eens benadrukt.
** Inmiddels is meer bekend; de veronderstelde relatie is er inderdaad niet; wangslijmvliezen produceren DNA, speekselklieren produceren lichtgevende stoffen. Doordat de bronnen verschillen, behoeft speeksel niet steeds overeenkomstige karakteristieken te vertonen. In de beeldbank over speeksel is dat nader uitgewerkt.

[terug]


45 Speeksel is geen contactspoor

In het zgn. oriënterend onderzoek, dat het Openbaar Ministerie optuigde naar aanleiding van de mediastorm, die Maurice de Hond aanwakkerde, werden aanvullende vragen aan het NFI gesteld. Aanleiding waren vragen, die ontstonden, nadat het FSS een second opinion had geformuleerd:

"De officier van justitie mr. van der Meijden van het Landelijk Parket heeft de volgende onderzoeksvragen geformuleerd.
(..)
2. Naar aanleiding van de rapportage van Miss Kenny van de FSS geef ik opdracht tot het (doen) verrichten van een wetenschappelijke studie naar de vraag of een meting van de concentratie van DNA in de bemonsteringen met celmateriaal van een kledingstuk iets kan zeggen over de vraag of het celmateriaal is overgedragen tijdens een normaal zakelijk contact of is overgedragen tijdens een gewelddadig handelen."

Het NFI komt vervolgens met een antwoord in haar rapportage van 21 april 2006, geschreven door Ing. M.J. van der Scheer en dr. A.D. Kloosterman:

"Drie typen biologische contactsporen
In de forensische praktijk worden op basis van hun ontstaan drie verschillende typen biologische contactsporen onderscheiden.
  1. Gebruikssporen. Gebruikssporen ontstaan bij frequent contact van een persoon met een (persoonsgebonden) object. Daardoor kan zich in de loop der tijd op het object een betrekkelijk grote hoeveelheid celmateriaal oplopen van de gebruiker van het object. Daaruit kan een DNA-profiel worden verkregen. Aldus kan men een persoon koppelen aan een object Gebruikssporen komen voor op bijvoorbeeld gedragen kleding, handschoenen, polshorloges en sieraden.
  2. Greepsporen. Greepsporen ontstaan door eenmalig intensief en meestal kortdurend contact van een persoon met een (ruw) object of met het lichaam van een andere persoon. Voorbeelden zijn greepsporen op bevestigingsmiddelen zoals touwen, tie-wraps en afgescheurde stukken tape en greepsporen op kledingstukken van een slachtoffer van een gewelddadig misdrijf (zoals met geweld uitgetrokken kleding bij een zedendelict). Ook op het lichaam van een slachtoffer van een geweldsmisdrijf of een zedenmisdrijf kunnen greepsporen (bijvoorbeeld wurgsporen) worden.
  3. Aanraaksporen. Aanraaksporen ontstaan door een eenmalig, niet-intensief, kortdurend contact van een persoon met een object (of een andere persoon). Voorbeelden uit de forensische praktijk zijn sporen van deurbellen, deurhendels, bankbiljetten en muntstukken. Ook sporen die zijn ontstaan door aanrakingen (handenschudden, schouderklopjes) bij normale zakelijke contacten tussen personen vallen onder deze categorie.
(..)
Aard van het celmateriaal
In tegenstelling tot de biologische sporen bloed, sperma en speeksel is van biologische contactsporen met de huidige beschikbare technieken niet vast te stellen, of is geen aanwijzing te verkrijgen, om welk type celmateriaal het gaat. Huidcellen zijn het bekendste voorbeeld van biologische contactsporen. Echter, of het ook daadwerkelijk huidcellen zijn is niet vast te stellen.

(..)"

Kortom, in de hele bespreking van de vraag van van der Meijden wordt de mogelijkheid, dat tijdens een normaal zakelijk contact biologische sporen als speeksel kunnen worden overgedragen bijvoorbaat uitgesloten. Gewoon door de wijze van definiëren. Hoe luidde de definitie dan ten tijde van het proces van Den Bosch? Wel, dat staat beschreven in het NFI-rapport van - jawel - dr. A.D. Kloosterman (5 december 2003):

"Contactsporen en overdrachtssporen:
Biologische contactsporen of overdrachtssporen kunnen ontstaan door enige vorm van contact of interactie van een individu (de donor) met een voorwerp of door interactie of contact van een individu met een ander individu. In dat laatste geval treedt het ene individu op als donor en het andere als receptor. Hierbij kunnen bijvoorbeeld cellen van de onbedekte huid van het (donor) individu worden overgedragen op de kleding of de huid van de receptor. Het kan dan gaan om losse microscopisch kleine huidcellen met daarin erfelijk materiaal, het DNA, maar bijvoorbeeld ook om celmateriaal afkomstig uit speeksel, bloedspatjes of andere lichaamsvloeistoffen."

Kortom, waar hebben we het over? Totale verwarring creëren om de waaarheid te verhullen, een klassiek falsum.

[terug]


46 Netwerkprotocollen 2002 toegepast op situatie 1999

Het proces van Den Bosch ging uiteindelijk uitgebreid in op het mobiele gesprek, dat Louwes - volgens eigen zeggen - voerde van de A28 om 20:36 uur lokale tijd. Er waren deskundigen in de rechtszaal, die stelden, dat het mogelijk was, dat een zender in Deventer de gesprek afgehandeld had. De theorie van mobiele netwerken stond dat niet in de weg, vooral als de weersomstandigheden dat toelieten. Meerdere aspecten kwamen al aan de orde. Om de theoretische mogelijkheid te kunnen wegen, was het gewenst, dat een KPN-deskundige zich uitliet over de werking van het mobiele netwerk. Maar hij was niet aanwezig op de eerste inhoudelijke procesdag, toen uitvoerig van gedachten werd gewisseld. Hij legde zijn verklaring de volgende dag pas af, bij de rechter-commissaris, dus niet voor zijn kritische collega's. En hij springt meteen in de fout:

"Een mobiele telefoon die belt maakt een keuze uit het aanbod van basisstations, afhankelijk van het sterkste signaal en de beste kwaliteit. De mobiele telefoon kiest één basisstation. Indien echter het beste basisstation vol is, wordt door de mobiele telefoon het een na beste station gekozen; dan ziet de mobiele telefoon dat laatste station als beste station (dossier p. 165)."

De fout is, dat een telefoon, die belt een basisstation krijgt toegewezen door de netwerk-software. Weliswaar maakt die software wel gebruik van door de mobiele telefoon verzamelde gegevens, maar dat verandert niets aan het principe. Het principe, dat het netwerk op zoek moet naar ruimte op één van de basisstations. De ruimte op een basisstation is namelijk best wel beperkt, er kunnen doorgaan maar 31 bellers tegelijkertijd van een zender op een basisstation gebruik maken. Daar komt nog eens bij, dat het netwerk rekening houdt met bellers, die al een gesprek voeren en neiuwe bellers. De eerste categorie krijgt prioriteit. De bewuste deskundige heeft overigens in 2014 zijn fout toegegeven.
Aan deze situatie gaat een anderre vooraf: een mobiele telefoon (MS) die is ingeschakeld - maar niet belt - zoekt voortdurend naar de krachtigste zender om data mee uit te wisselen. Dat proces, dat cell-selection heet in het jargon verwarde de deskundige met de situatie, dat de telefoon al belt of probeert ertussen te komen.

Voor het jaar 2000 (2G) verliepen deze twee processen als volgt:
Tijdens de cell-selection had de MS dus contact met de sterkste zender vlakbij. De data-stream had maar een geringe bandbreedte nodig, een zender kon vele mobiele telefoons afhandelen die in standby verkeren. Tijdens die data-uitwisseling kreeg de MS van de bewuste zender op, welke zenders in aanmerking kwamen om een eventueel gesprek af te handelen. Dat ging via het doorsturen van een lijst van geschikte frequenties. Omdat alle frequenties een nummer hebben, werd een geordende lijst van nullen en enen doorgezonden, waarbij het een 1 betekende, dat het betreffende rangordenummer van de lijst een beschikbare frequentie voorstelde en een 0 dat dat niet het geval was. Hier - in het geval onder studie - werd een 1 doorgezonden op rangordepositie 3. Dus frequentie 3 was beschikbaar als frequentie in de onmiddellijke omgeving, althans in theorie. De lijst met bruikbare frequenties kreeg de titel nabuurlijst.
De taak van de MS was nu, zich te synchroniseren met de opgegeven frequenties en vervolgens twee bepalingen te doen. De ene was het bepalen van de signaal/ruis verhouding, ofwel de bruikbaarheid van de bewuste frequentie voor communicatie en de tweede de opdracht uit het ontvangen signaal de cellID uit te lezen, d.w.z. het identificatienummer van de zender van die frequentie.
Reeds in de protocollen van vóór 2000 stond te lezen, dat dit ertoe kon leiden, dat een cellID werd uitgelezen, die niet helemaal de gepland was. Het netwerk ontving zo een lijst terug met de beste zes signalen uit de omgeving, die de MS kon vinden. En nu was het aan het netwerk, daaruit een zender te kiezen, die nog ruimte had. Deventer 14501 was onder de heersende omstandigheden een goede keus, ook al was dat niet met opzet.




Louwes reed - volgens zijn verklaring - over de A28 (de groene sterren) en reed daardoor tussen twee zenders door met hetzelfde kanaal, namelijk met kanaal 3 (oranje). Alleen stond de zender van 10515 naar N gericht en 14501 naar NW. Als kanaal 3 in een nabuurlijst stond - en dat ligt zeer voor de hand - dan zou de MS op de posities van de eerste twee sterren 14501 uitlezen en niet 10515.
Natuurlijk komen er nog veel andere zenders in aanmerking om het gesprek aan te gaan. Echter, er was sprake van inversie, dus afwijkende propagatie (falsa 15 en 16), waardoor de dekkingsgebieden een heel andere vorm aannamen dan normaal. Zender 14501 had een bijzondere functie: het vermogen was opgevoerd en er konden 8 extra bellers op worden ontvangen.
Op en om de A28 was het ongewoon druk; er stond een file en er kruisten net twee gecombineerde intercities elkaar bij Nunspeet (met maximaal 2000 passagiers). Hierdoor was er in de nabijgelegen zenders weinig ruimte.

De verklaringen in 2003 gingen uit van het netwerkprotocol dat vanaf circa 2001 gold. Vanaf dat bouwjaar (3G) werd de nabuurlijst voorzien van cellID's, zodat een MS gedwongen was een zender te kiezen, die daarvoor ook ingepland was. Vanaf 2001 had dus geen contact kunnen worden gemaakt met 14501 en ook niet met 10515, want van deze zender stond de antenne verkeerd gericht. Dit alles kwam niet aan de orde, onder meer, omdat de verklaring van Louwes niet correct werd weergegeven, falsum 19.
Nogmaals, de KPN-deskundig heeft de fout inmiddels toegegeven, alleen heeft de AG voor de herziening 2013 daarop nog niet geacteerd, een falsum op zich wederom.
Kun je je voorstellen, dat het gerechtshof hieruit is wijs geworden? Of lieten ze dat maar zo... Zie ook paragraaf fact checking #49.

[terug]


47 De andere afspraak niet uitgeplozen

Uit het tactische journaal:

"164 A3/JvD 990930 18.30
betreft getuige van
[naam golfvriendin]  WOD 59 Gegaan naar [adresgegevens] Aldaar gesproken met [naam golfvriendin]  telefoon [nummer]. Bleek dat de familie op 990922 en 990923 telefonisch contact had gehad met het slo. Getuige is een golf vriendin van het SLO. Het gesprek van 990923 had te maken met het feit dat getuige een afspraak wilde maken met SLO voor 990924 om te gaan golfen. SLO had een andere afspraak en kon niet."

Wat is hier vreemd aan? In elke onderzoek is het wezenlijk, dat men de activiteiten van het slachtoffer tot zo dicht mogelijk bij het delict probeert te reconstrueren, zeker als men het tijdstip van het delict niet precies kent; tot 9 november registreerde men alibi's voor 23 én 24 september. Het ligt voor de hand dat men aan deze golfvriendin heeft gevraagd, of ze wist welke afspraak het slachtoffer dan wel had gehad. De vraag lijkt helemaal niet gesteld te zijn! Of deze werd wel gesteld en kwam het antwoord niet in hun kraam te pas.
Overigens had ik [demo] ooit contact met de groenteman uit falsum 38 die mij bij die gelegenheid meldde dat mevrouw Wittenberg tijdens het telefoongesprek van donderdagnamiddag melding had gemaakt van een afspraak die haar verhinderde vrijdagochtend onder openingstijd haar groente af te halen. Naar zijn idee ging het om een afspraak in Zutphen met betrekking tot haar nieuwe woning die zij in het Pothoofd bij de Deventer haven zou betrekken.
Conform falsum 34 was mevrouw Wittenberg inderdaad vrijdagochtend in Zutphen.

In dit kader past het ook vast te stellen dat twee vriendinnen van het slachtoffer nooit zijn bevraagd. Eén daarvan zag ze wekelijks op de markt van Diepenveen, vermoedelijk ook op de laatste donderdag. Ze hadden ook een koffieafspraak voor de volgende week (pers. meded. van de weduwnaar van betrokkene), Het profiel van deze vriendin was dusdanig (ambtenaar Burgerlijke Stand Deventer), dat zij wellicht meer inzicht kon geven in de gedachtenwereld van mevrouw Wittenberg. Voorts is het curieus, dat deze vriendin zelf geprobeerd heeft contact met de recherche te zoeken.
Haar contactgegevens staan gewoon in het tactisch journaal, evenals het voornemen van de recherche haar te spreken te krijgen.

Een andere vriendin bezocht ze elke week op zaterdag, als ze van de kapper kwam. Ook van deze vriendin staan de gegevens in het tactisch journaal, doch geen verslag van een gesprek.

En nog eentje in dit kader:

"103 JJN/EB 990928 16.30 Horen oud werkster "[meisjesnaam]"
Op ma. 27.09.99 omstr 15.15 uur en op di 28.09.99 omstreeks 14.00 uur gesprekken gehad met de oud werkster "
[meisjesnaam]". Zij is genaamd: [NAW & personalia].
(..)
***Ze had verteld goed op te kunnen schieten met (een )nieuwe jongen(s) van een bloemenstalling t.o. het kerkhof. Ze haalde daar meerdere keren per week bloemen voor het graf van de dokter."

Deze perso(o)n(en) behoorden tot de laatsten, die mevrouw Wittenberg nog in leven hebben gezien. Een interview heeft nooit plaats gevonden of kwam weer niet in hun kraam te pas. Terwijl daar toch best aanleiding toe was, zei het wat kryptisch:

"168 JvD/A3 991001 10.00 Betreft [naam] WOD 86
Aan het bureau D een gesprek gehad met [NAW & personalia]. Betreft een vriendin van SO
(..)
Ook sprak zij over 'mijn vriendje van het kerkhof SO
[bedoeld get?] kon daarvan geen naam noemen."

Was dit misschien wel de Frits uit falsum 36?

[terug]


48 Geheimhouding toegestaan

Mevrouw Wittenberg was bevriend met een politieman uit het oosten van het land. Deze politieman meldde zichzelf al op of voor 28 september bij het rechercheteam. Op 28 september wordt hij geinterviewd. En verklaart:

"Ik was behoorlijk vertrouwd met haar. Ze vertelde mij vertrouwelijke dingen, welke ik niet zal vertellen."

Ofwel, de getuige wordt toegestaan voor de recherche significante feiten te verhullen. De recherche schijnt zich niet te raliseren, wat dit betekent, er wordt ook in een tweede interview niet op teruggekomen. Hier werd Louwes in zijn rechten geschaad.

[terug]


49 Het bewijs dat nooit geleverd werd

Op de zitting van 8 december 2003 trok AG Mr. Brughuis in twijfel, dat Ernest Louwes vlak voor haar dood mevrouw Wittenberg had bezocht en bij die gelegenheid zijn DNA had kunnen achterlaten (rechtbankverslag):

"Daar komt bij dat ik kan aantonen dat verdachte op 23 september 1999 niet in de ochtend bij het slachtoffer is geweest, zodat hij toen niet zijn DNA-materiaal kan hebben achtergelaten."

Deze uitspraak werd gedaan in de aanwezigheid van twee NFI-onderzoekers, die hun eindrapport in de volgende zitting zouden presenteren. Bij die presentatie bleek de aanvankelijk getoonde terughoudendheid voor een belangrijk deel te zijn verdampt en vervangen door pure speculatie:

NFI-rapport 5 december 2003 Dr. A. D. Kloosterman
NFI-rapport 22 januari 2004 Ing. R. Eikelenboom
In tegenstelling tot het onderzoek aan klassieke biologische sporen zoals bloed, sperma en speeksel bevindt het onderzoek naar overdrachtssporen en contactsporen zich nog in de kinderschoenen. Er zijn dan ook nog geen standaardprocedures voor dit type onderzoek. Voor de identificatie van relatief grote hoeveelheden bloed, sperma en speeksel bestaan gevoelige en specifieke testmethoden. Voor de zeer geringe hoeveelheden celmateriaal die worden verkregen bij de bemonstering van contact- of overdrachtssporen bestaat geen laboratoriumtest waarmee de aard van het celmateriaal kan worden vastgesteld en door het geringe aantal cellen in dit type sporen is microscopisch onderzoek evenmin een optie. Een belangrijk probleem is daarom dat anders dan bij het onderzoek aan bijvoorbeeld bloed of sperma, in het geval van de zeer geringe hoeveelheden sporenmateriaal die worden verkregen door delictgerichte bemonstering zoals hier is uitgevoerd de precieze aard van het celmateriaal vaak niet kan worden vastgesteld. In het geval van contact of overdrachtssporen wordt in de rapportages van het NFI dan ook vaak geen aanduiding gegeven van de aard van bet biologische materiaal en wordt slechts in algemene zin gesproken van celmateriaal.
Tijdens het onderzoek is ervan uitgegaan dat de lichtrode substantie op de blouse make-up van het slachtoffer betref en op de blouse is aangebracht tijdens het delict. (..) Om een uitspraak te kunnen doen over het type celmateriaal dat verantwoordelijk is voor de bijdrage van de mannelijke DNA-merkers in het verkregen DNA-mengprofiel van de bemonstering ARA9521#9, de lichtrode substantie, zijn in de buurt van deze vlek op de blouse S12 vier controlemonsters genomen. (..) Verder zijn de bemonsteringen van de lichtrode substantie met de crimescope bekeken. Hierbij is geen fluorescentie waargenomen. Dit betekent dat geen indicatie is verkregen op de aanwezigheid van lichaamsvloeistoffen zoals sperma, speeksel of zweet. Deze resultaten en het vermoedelijke mechanisme waarmee de sporen in de lichtrode substantie op de blouse zijn aangebracht, geven enige steun aan de hypothese dat het betrokken celmateriaal waaruit de DNA-profielen zijn verkregen afkomstig is van huidcellen.(..) Bij zakelijk contact zoals praten en het geven van een hand, verwacht men niet dat DNA van een individu op zoveel verschillende locaties op de blouse terecht komt.
Van de elementen in het rapport van 5 december 2003 is niets terug te vinden in het arrest van het Hof d.d. 9 februari 2004, terwijl de opmerkingen in het rapport van 22 januari 2004 juist integraal door het Hof werden geciteerd. Voorts valt op dat aan - de weerlegging van - het verweer van Louwes zowel van de zijde van het NFI als ook door het Hof vrijwel geen aandacht is besteed. Dit alles mede mogelijk gemaakt door de beÍnvloeding van een andere getuige: Dr. P. de Knijff: falsum 44.

De uitspraak van de AG (PV 17 januari 2000) week sterk af van hetgeen de recherche aanvankelijk had geconcludeerd:

"RESUME ONDERZOEK ALIBI
Uit dit onderzoek is gebleken, dat verdachte in de ochtend van 23 september 1999 het slachtoffer in haar woning waarschijnlijk heeft bezocht. "

Het  bewijs dat Brughuis in het vooruitzicht had gesteld had vanzelfsprekend in het requisitoir moeten worden geleverd. De AG kwam toen met de volgende verklaring:

"Het heeft er veel meer de schijn van, dat ook dit verhaal [demo: de grafrechtenbrief], net zoals de mededelingen over de schilders en de scherpe schoonmaaklucht ertoe moet dienen, de beweerde aanwezigheid van verdachte in het huis van mevrouw Wittenberg te ondersteunen. In feite wordt het allemaal net iets te mooi gemaakt."

Tot zover het 'bewijs' van Brughuis. Brughuis verwijst hier naar aanwijzingen die Louwes had aangereikt tijdens zijn verhoren en door de recherche waren bevestigd, zoals in het tactisch journaal op diverse plaatsen valt na te lezen. Maar nog directer is deze vaststelling in het tactisch journal (20) n.a.v. een gesprek met een getuige op 25 september:

Vereniging Van Accountants te Zwolle. Onlangs nog een adviseeur op bezoek geweest.

Deze uitspraak komt van een kennis die die middag na het omstreden bezoek nog met mevrouw Wittenberg had gebeld en dit toen te horen moet hebben gekregen. Er lijkt zelfs nader onderzoek te zijn geweest naar de betekenis van deze opmerking. Meer hierover hier: paragraaf 4.6 Van getuige tot verdachte.

Overigens werd mevrouw Brughuis door Professor Derksen (Leugens over Louwes, september 2011. ISVW ) 14 keer voor leugenaar uitgemaakt. Hij kwam ermee weg. Misschien had hij gehoopt, dat ze een proces tegen hem zou aanspannen wegens smaad. Gebeurde niet. Dus kan het hier besproken falsum er ook wel bij.

[terug]


50 Het Hof dicht zichzelf paranormale eigenschappen toe

In het arrest van het Hof Den Bosch (9 februari 2004) treffen we het volgende artikel aan:

Ten aanzien van de mate waarin DNA van de verdachte is aangetroffen heeft ing. Eikelenboom desgevraagd verklaard dat die mate bepaald niet gering is te noemen en dat bovendien niet uitgesloten is dat bij verder onderzoek nog meer sporen kunnen worden gedetecteerd. Nu voorts ook in de door de raadsman zelf aangehaalde brief van dr. De Knijff d.d. 22 januari 2004 wordt opgemerkt dat nimmer is te voorspellen of door enig contact DNA zal worden overgedragen, kan naar het oordeel van het hof aan het tot nu niet gedetecteerd zijn van meer en/of andere DNA-sporen van de verdachte geen enkele conclusie worden verbonden die de door het hof overgenomen conclusies van ing. Eikelenboom ontkracht.

Een uitspraak die om meerdere vormen van commentaar vraagt. Allereerst moet worden vastgesteld, dat er aanvankelijk gericht was gezocht naar sporen door visueel onderzoek met en zonder crimescope (Dr. A. D. Kloosterman, zittingsverslag 8 december 2003):

"Met betrekking tot de aard van de vlekken met de nummers ARA852#1, ARA852#8 en ARA852#9 merk ik op dat is geprobeerd om de bloedvlekken heen te manoeuvreren. Het ging om vlekken die ofwel met het oog ofwel met de crimescope waren te zien en waarvan wij dachten dat het interessant was om daaruit DNA-materiaal te isoleren."

Een selectief onderzoek met derhalve potentieel selectieve resultaten. Alles behalve dubbelblind onderzoek.
Toch permiteert ing. Eikelenboom zich de voorspelling, dat er nog meer sporen kunnen worden gedetecteerd en het Hof gebruikt deze speculatie als deel van de bewijsvoering. Dit contra het gegeven, dat op één van de centra van geweldsuitoefening (de romp met de vele ribbreuken en de vijf steekwonden) juist géén DNA van Louwes was aangetroffen.
Juist daar werden in 2006 vele nieuwe monsters genomen, rond de 40 hiervan vielen in het gebied van de messteken en ribbreuken en leverden niet éénmaal een DNA-profiel van Louwes op. Ook in de circa 50 andere monsters werd slechts éénmaal  - achter op de kraag - een profiel van Louwes genoteerd. Prompt door het NFI bestempeld als een zuiver profiel, terwijl het FLDO een mengprofiel vaststelde: falsum 12. Let ook op, dat in de zone, waar de vondst van een profiel van Louwes had kunnen bijgedragen tot zijn vrijlating ook nu weer geen monsters werden genomen; zie falsum 13.

Formeel heeft het Hof gelijk met de constatering dat iets dat in de toekomst ligt niet kan worden uitgesloten, maar dit gebruiken in een bewijsconstructie? Probeerde het Hof zichzelf te overtuigen?

Forensische wetenschap werd hier vervangen door sterrenwichelarij.


In blauw de nieuwe sporen op het voorpand van de blouse, die in 2006 door het NFI werden onderzocht op DNA. Geen enkel spoor hier leverde een autosomaal profiel van Louwes op.

[terug]


51 Geheim TNO-verslag GSM onvolledig

Dit is een dreigend falsum. Dat vraagt om wat uitleg. In 2013 diende uw webmaster een aantal bevindingen in bij het team Aben. Deze staan beschreven in een PV, dat daarop werd opgesteld, zie 20140317PV-GSM-ANON.pdf. Er was destijds contact met TNO, leidend tot conclusies die ver gingen, zie het PV. Dit had impact. De ACAS had eerder afwijzend gereageerd op de vraag of ook het onderwerp GSM nader moest worden onderzocht. Het hierboven beschreven proces leidde er toch toe, dat het onderwerp GSM deel werd van de procedure (onderzoek wenselijkheid van herziening) bij Aben. Vervolgens is er van de zijde van team Aben een nieuw rapport bij TNO opgevraagd. Let wel, alles als uitvloeisel van de bevindingen van uw webmaster.

Dat rapport is geheim en onvolledig. Het rapport is bekend bij de verdediging van Louwes. Zowel van de zijde van Aben als van de zijde van Knoops verkreeg ik geen inzicht in het rapport. Wel gelukte het mij een paar vragen over dit rapport beantwoord te krijgen. Wellicht, doordat van de zijde van de verdediging het wel als zeer vreemd werd beoordeeld, dat Aben over het rapport een enkel detail lekte naar de pers. Dat kwam erop neer, dat het rapport het niet voor onmogelijk hield, dat Louwes vanaf de A28 had gebeld, gebruikmakend van zender 14501 te Deventer. En dat is het kernprobleem in deze kwestie.
Daaraan werd de mededeling gekoppeld, dat die kans niet groot was, subsidiair 5%.
En daar zit natuurlijk het probleem, want wat betekent een kans van 5%? En hoe rolt het balletje in het casino van de Nederlandse rechtsspraak met een dergelijk gegeven? De kans dat een bewijs tegen de verdachte 20 keer zo sterk is dan een bewijs ten gunste van de verdachte wordt nogal eens uitgelegd als een factor ten nadele van die verdachte.

Wat is hier mis? Wel, ik heb gevraagd of de volgende twee termen in het rapport van TNO figureren: directed retry en radio link failure.
En dat doen ze beide NIET. En dat betekent nogal wat.
Intussen is iedereen er wel van doordrongen, dat het in theorie mogelijk is, dat een mobieltje contact kon maken met 14501 vanaf de A28, zeker in omstandigheden van versterkte propagatie. Maar daar komt iets bij. Het principe van de nabuurlijst werd eerst ten nadele van Louwes aangewend. Doordat de nabuurlijst geen nabuurlijst is, maar een frequentielijst, was het mogelijk voor zender 14501 zichzelf tussen de kandidaten voor het afwikkelen van een gesprek te wringen. Zie falsum 46. Zender 14501 kon werken als een stand-in voor zender 10515 (verkeerde zenderrichting), die de aanleiding moet zijn geweest frequentie kanaal 3 in de nabuurlijst te zetten.
Maar dan komt het: het mobieltje zoekt alle mogelijke frequenties af om een gunstige zender te vinden en stuurt vervolgens een shortlist naar het netwerk, zo van: dit zijn de geschikte kandidaten om een gesprek af te handelen. Als het mobieltje dan wil bellen, gebruikt het netwerk deze lijst en daarnaast een lijst met beschikbare zenders op basis van vraag en aanbod. Het netwerk gebruikt een algoritme om een zender te vinden met vrije slots, d.w.z. vrije zendmogelijkheden, die niet bezet zijn door reeds bellende abonnees en abonnes die bellen via naburige zenders en op een gegarandeerde handover mogen rekenen. Dat algoritme komt dus neer op schipperen. En dat algortime heet directed retry, dus zoals NIET in het rapport van TNO voorkomt.
Wat doet dat algoritme? Dat meet de drukte bij de sterkste zenders en als die te druk zijn met bellers en toekomstige bellers worden die afgestreept. Dan wordt een minder geschikte zender onderzocht enz.
En wat was er aan de hand? Het was loeidruk. Er stond een file ('schat ik kom wat later') en er passeerden twee dubbele intercities, met extreem veel handovers (minstens 120 km/uur, er moeten dus vele zenders worden gereserveerd). Welnu, alle zenders langs de A28 kookten over. Waardoor nieuw aanvragen weggedrukt werden naar ver weg gelegen zenders, zoals 14501. Waarschijnlijk stond er nog wel zo'n onwaarschijnlijke oplossing in het lijstje, misschien ook wel in Deventer, zie ook deze reconstructie in de beeldbank en dit rapport van uw webmaster.

Hierboven staat dus het mechanisme beschreven, waarmee het waarschijnlijk is, dat Louwes vanuit de file nabij Nunspeet via de zender van Deventer belde. Maar er is meer. Er is ook een check, dat iets dergelijk werkelijk is opgetreden, namelijk de onwaarschijnlijk korte belduur. Want zowel de versie van Louwes als de versie van het OM (waarin Louwes zou moeten uitleggen, waarom hij nog in een keer langs wilde komen) passen niet in een telefoongesprek van 16 seconden. En dat hoeft ook niet, als het gesprek via de zender 14501 liep. Die geregistreerde 16 seconden maakt die route waarschijnlijker. Als Louwes echt in Deventer was geweest, had dat gesprek gewoon langer geduurd.
Geduurd?
Nou, zo zit het niet, het gesprek duurde langer, alleen kwam dat niet op de rekening. Rekening? Ja, het bewijs van Louwes bestond eigenlijk alleen uit zijn telefoonrekening. Dat bewijs had veel nauwkeuriger kunnen zijn, als de recherche benul van zaken had gehad. Maar nu kon je niet uit de rekening afleiden, dat het hier om een dropped call ging. Daar lopen telefoonmaatschappijen niet mee te koop, terwijl dat best vaak voorkomt. Dan nemen de telefoonmaatschappijen voor lief dat ze geld op zo'n gesprek verliezen, ze laten het gesprek namelijk nog een tijd voortduren, terwijl ze de grip op het gesprek eigenlijk kwijt zijn. Het bijbehorende algoritme heet radio link failure. Dat treedt in werking als een normale handover niet meer mogelijk is, precies wat je mag verwachten, als de beller is uitgeweken naar een niet geplande zender, zoals hier.
Hiermee werd het geschetste scenario van de directed retry nog eens extra bevestigd.

Maar het TNO-rapport bevat deze observatie niet en is verder niet 'aanspreekbaar'.

[terug]


52 Het onderzoek van Aben is de limit

In 2013, negen jaar geleden, diende mr. Knoops een herzieningsaanvraag in, nu onder het vernieuwde regiem van de herziening ten voordele. Dat vernieuwde regiem hield in, dat het parket zelf het in itiatief kon nemen tot het doen van onderzoek naar eventuele nieuw opgedoken feiten. Dit alles na een aan te vragen advies bij de Adviescommissie Afgesloten Strafzaken (ACAS). Dit alles lag duidelijk in het vervolg van de activiteiten van een andere commissie, de CEAS, de commissie evaluatie afgesloten strafzaken, die op experimentele basis acteerde. Het idee destijds was, dat hoogleraren de bijzondere bevoegdheid hadden verkregen om herzieningen aan te brengen. Dat idee werd nu enigszins veralgemeniseerd. Toch bleef de verantwoordelijkheid voor het hele proces bij justitie liggen. De regie kwam te liggen bij het College van Procureurs Generaal (bij de Hoge Raad). Dus nog steeds keurde een slager het vlees van de vereniging van keurslagers. En sindsdien ligt dat vlees van de Deventer Moordzaak zo te bederven, dat de slager er niet meer in het openbaar mee kan verschijnen.

In perspectief:

  1. in de eerste ronde werd Loiuwes begin november 1999 aangehouden. In februari 2000, dus een kwartaal later werd hij vrijgesproken. Met de kennis van nu volkomen terecht (frauduleus bewijs ten aanzien van het verzonnen moordwapen). Zie falsum 28, falsum 29, falsum 30 en falsum 31.
  2. Eind 2000 diende het hoger beroep, aangespannen door het OM met precies dezelfde valse bewijsmiddelen. Zittingen op 2 oktober en op 11 december. Elf dagen na de laatste zitting werd Louwes tot 12 jaar cel veroordeeld. Dit proces had dus nog geen kwartaal geduurd.
  3. Dit proces werd herzien, het mes was bewezen niet het moordwapen en de geurproef dus een verzinsel. Een nieuwe start in 2003. Inhoudelijk ging het proces voor het Hof van Den Bosch op 8 december 2003 van start en vervolgde op 22 januari 2004. Wel was eind november een nieuw DNA-onderzoek gestart bij het NFI. Op 9 februari 2004 werd Louwes opnieuw veroordeeld tot 12 jaar cel. Dus weer na ongeveer een kwartaal onderzoek en proces.

Dus steeds was na ongeveer een kwartaal de kat in het zakkie en Louwes in het bakkie.

Na flinke strubbelingen in 2006 t/m 2008 met weer de  nodige nieuwe falsa in het onderzoek van het Openbaar Ministerie en naar aanleiding van een nieuwe herzieningsaanvraag van Knoops, weer met vele nieuwe falsa als spin off - ik geef even geen overzicht hier, maar het is echt in en in triest - startte Knoops dus een nieuwe aanvraag in 2013, zie de inleiding. En dat verliep aanvankelijk helemaal niet eens zo stroef:

  1. Op 20 maart 2013 deed Knoops de aanvrage.
  2. Op 17 april 2013 lag de adviesaanvrage bij de ACAS voornoemd.
  3. Op 12 september werd een PV van de nationale recherche ingebracht bij de ACAS.
  4. Op 25 november 2013 en 18 februari 2014 vonden twee expertsessies plaats met vijf forensische artsen, uitmondend in een PV van 12 maart 2014 over dit onderwerp met vérstrekkende conclusies.*
  5. Op 21 januari 2014 publiceerde de ACAS haar advies, waarbij zij contra het GSM-onderzoek adviseerde.
  6. Op 14 februari 2014 verscheen (de eerste versie van) een PV, dat het bewijs over het mobiele gesprek van Louwes op 23 september 1999 volledig op zijn kop zette en de KPN-deskundige à charge er toe bracht zijn verklaringen in te trekken.
  7. Op 4 juli 2014 besloot het parket zowat alle onderwerpen - dus ook het GSM-bewijs -aan een nader onderzoek te onderwerpen.
En toen geraakte het proces in een impasse. Er is sprake van een DNA-rapport dat geen rekening mocht houden met geconstateerde onregelmatigheden in de wijze waarop de sporen werden verzameld, zie falsum 14 en falsum 41. Alleen de NFI-rapporten werden aan de referent overlegd. Na kritiek hierop van de zijde van Knoops werd een cold case team in Amsterdam voor nader onderzoek ingeschakeld. Een onderzoek naar de bekende weg intussen. Een waar verder niets over wordt meegedeeld.

Kortom, we zijn nu 9 jaar verder en 8 jaar na twee voor zichzelf sprekende PV's**, dus buitensporig lang vergeleken met de oorspronkelijke processen, die in drie maanden werden afgerond. Zorgvuldig versus onzorgvuldig? En nog steeds is de afronding niet in zicht. Een superfalsum. Dit kan nooit de bedoeling van de wetgever zijn geweest. Onlangs heeft deemzetnl zijn ongenoegen hierover gedeeld met de ACAS, mede nadat de ACAS in verband met de afhandeling van de herziening in de Arnhemse Villamoord haar ongenoegen had gespuid over de opstelling van de Hoge Raad hierin: het gedogen van een gerechtelijke dwaling door het toepassen van allerlei juridische haarkloverijen. De ACAS heeft in deze naar eigen zeggen echter geen rol; de opmerkingen zijn 'doorgestuurd' naar Aben maar zijn daarna nooit verder becommentarieerd, er is zelfs geen bericht van kennisname. Alle kenmerken van een doofpot dus, of in moderner jargon een zwart gat. Dus geef ik de brief maar prijs aan de openbaarheid: mail aan de ACAS 07012022.

En nog steeds gaat deze soap verder. Op 9 mei kwam naar buiten, dat Aben zijn onderzoek had afgerond, maar dat hij er verder niets mee deed. Hij droeg het resultaat over aan de verdediger van Louwes, prof. Knoops, die het verder zelf mag uitzoeken. Ofwel, 10 jaar belastinggeld opgestreken voor een geheim rapport. Lang leve de rechtsstaat! En nu komt weer een periode van zomaar twee jaar, waarin Knoops moet proberen zelf de zaak bij de Hoge Raad aanhangig te maken.

En intussen hoopt Aben, dat zijn rol in het geheel gauw wordt vergeten. Vergeet het maar!


* Hierin de volgende observatie:

"De aanwijzingen dat het lichaam een substantieel aantal uur na de moord is verplaatst dienen te worden afgezet tegen de tot nu toe gehanteerde tijdlijn. Er is in het dossier geen steun voor een scenario waarbij [de oorspronkelijk veroordeelde] vele uren op de PD heeft doorgebracht, noch voor een scenario waarbij hij vele uren na de moord is teruggekeerd op de PD. Het mogelijk optreden van een NN (mede) dader op de PD is in zich zelf al onderzoekswaardig, maar roept ook een hernieuwde vraag op naar de waarschijnlijkheid van het daderschap van [de oorspronkelijk veroordeelde]."

De vraag stellen is hem beantwoorden.

**  20140312PVPMIexpertmeetingANON en 20140317PV-GSM-ANON

[terug]


53 Het onderzoek van Aben staat niet open voor nieuwe ontwikkelingen


Als een onderzoek zo waanzinnig lang duurt mag je verwachten dat er zich intussen ontwikkelingen voordoen die een ander perspectief creëren.
Ofwel, in team Aben moet er toch iemand belast zijn met het monitoren of zich relevante ontwikkelingen voordoen.
Die deden zich inderdaad, vooral op het gebied van DNA-onderzoek. Al in de beginjaren 10 deed zich een duidelijke verandering voor; de wijze waarop DNA-profielen werden geanalyseerd veranderde van de zogenaamde binaire benadering naar een continue benadering.
Ja, lastig.
Maar als zoiets te lastig wordt schakelt men deskundigen in of men geeft de opdracht terug, zodat een meer competent team kan worden samengesteld. Nergens komt uit het onderzoek van Aben het signaal dat iets dergelijks aan de orde was.
Sterker nog, men vroeg een Engelse 'deskundige' nog eens het DNA-bewijs van het NFI na te lezen - zonder nadere informatie te verstrekken omtrent de omstandigheden waarin dat bewijs werd verzameld, dus zonder te verwijzen naar de duidelijk zichtbare contaminatiesporen op de blouse.
De verdediging werd domweg niet in staat gesteld haar lezing omtrent het DNA-bewijs als alternatief voor te leggen.

Tunnel of oogkleppen, u mag kiezen.

Medio jaren 10 kwam een nieuwe DNA-techniek beschikbaar, niet zomaar ergens ter wereld, nee gewoon hier in Nederland. Ergens in een achteraf gelegen laboratorium? Nee, gewoon bij het FLDO aan de Leidse Universiteit.
Werd het stil gehouden? Welnee, het NFI bracht het nieuws naar buiten in haar jaarverslag en het FLDO verspreide een triomfantelijk persbericht.
Triomfantelijk? Ja, want ineens werd het mogelijk een bijzonder lastig probleem bij het analyseren van DNA-metingen te ondervangen: mengprofielen. Die konden reeds met de continue benadering behoorlijk in beeld gebracht worden, maar met de nieuwe techniek, Massive(ly) Parallel Sequencing (MPS) genoemd werd dit probleem totaal oplosbaar.
Het OM toonde zich geïnteresseerd, er stonden een aantal zaken op de rol, waarmee het OM zijn blazoen kon oppoetsen. De verdachte in de zaak Brettenpad kon via MPS alsnog in hoger beroep worden veroordeeld en ook in de zaak van Nicky Verstappen werd MPS in de arm genomen.

Maar niet in de DeventerMoordzaak. Spoor #10 zal een heel andere betekenis krijgen als MPS gaat aantonen, dat het een mengspoor is met een gehalte DNA van mevrouw Wittenberg, dat vrijwel geheel overeenstemt met de afmeting van het bloedvlekje erin dat door het NFI aan Louwes was toegedicht.

Heeft iemand geroepen, "blijf weg bij dat MPS, dat gaat anders maar problemen geven"?
Of was team Aben in slaap gesukkeld?
Allebei niet erg geruststellend.

[terug]


54 Ook het CCT ontdekt een falsum

Na drie jaar kwam in mei 2022 het rapport van het ColdCaseTeam Amsterdam naar buiten. Op 27 juni had de Volkskrant de primeur. Vele bezwaren, die hierboven staan geformuleerd staan ook in hun rapport. Deze kwam niet eerder naar voren:

Ook stortten zij zich volledig op onderzoek naar de aangestraalde telefoonmast in Deventer om het schuld-scenario te verifiëren, maar het was zuiverder geweest, stelt het coldcaseteam, als dat ook werd gefalsificeerd en de verklaringen van Louwes beter werden getoetst. Dat is één keer gebeurd.

Opmerkelijk daarbij is een document dat het coldcaseteam boven water krijgt door alle verhoren van Louwes op videobanden terug te kijken. Tijdens een van die verhoren wordt de verdachte een document getoond dat niet in het procesdossier zit. Het blijkt een lijst te zijn van aangestraalde masten door mobiele telefoons van de rechercheurs die de route hebben nagereden waarvan Louwes verklaart dat hij die op de avond van de moord zou hebben gereden. De rechercheurs wezen Louwes er tijdens het verhoor op dat de door hem aangestraalde mast in Deventer niet door hun eigen telefoons is aangestraald, wat op dat moment heel belastend leek. Wat ze niet noemden, en ook niet opschreven in hun proces-verbaal, is dat hun eigen telefoons masten aanstraalden die vele malen verder weg stonden dan die in Deventer, namelijk in Willeskop, op 61 kilometer afstand, en in Beek en Donk, 108 kilometer verderop.
Het coldcaseteam zet vetgedrukt een uitroepteken achter '108'.

Zij concluderen: 'Deze informatie is ontlastend voor Louwes.'

Overigens is er een eenvoudige verklaring voor de commotie mogelijk. Het onderzoek ter zake draaide uit op een getallenbrei. Het is zeer wel mogelijk, dat door een paar onnauwkeurigheden rare uitkomsten kwamen bovendrijven, die vervolgens weer werden uitgefilterd.

Maar geef dat dan aan, ook al werpt dit natuurlijk een ander licht op de betrouwbaarheid van het geheel.
Zo bleek bij het narijden van de route van Louwes, dat sommige zenders niet werden teruggevonden, nota bene ook een zender, die in de verklaring van een KPN-deskundige een cruciale rol had gespeeld om Louwes veroordeeld te krijgen. Het was heel ontlastend geweest voor Louwes, als dat gegeven in het proces van Den Bosch op tafel had gelegen: Waar is 10515 gebleven?

[terug]


55 AG Machielse moffelt doorslaggevend bewijsmateriaal weg


De AG Machielse in zijn conclusie 20 maart 2007:

2.10.9. [In] het rapport d.d. 18 mei 2006 van Dr. Ing. Z.J.M.H. Geradts (bijlage 11) (..)

Het verslag houdt voor zover hier relevant in dat [de vlek zelf en] twee in 2006 bemonsterde bloedvlekjes van het slachtoffer, die als referentie voor de plaats van de vlek dienden, op de foto's die op de plaats delict zijn gemaakt niet zichtbaar zijn. Het rapport geeft ten aanzien van de bloedvlekjes hiervoor als mogelijke verklaring dat er sprake is geweest van een plooi in de blouse of dat de bloedvlekken in het geheel niet aanwezig waren (..).

De AG stelt dus - zo zal het de neutrale lezer voorkomen - dat ten aanzien van de zichtbaarheid van die bloedvlekjes steeds twee mogelijkheden golden:
  1. de bloedvlek was er niet op de plaats delict
  2. de bloedvlek zat verscholen in een plooi
Optie 1 is natuurlijk desastreus, want dat bewijst dat contaminatie van de blouse heeft plaatsgevonden. Optie 2 brengt het bewijsstuk blouse niet in gevaar, maar is slechts een veronderstelling.

Wat de AG niet duidelijk maakt, dat Geradts heeft gesteld, dat optie 1 hoe dan ook opgaat voor één van de in 2006 bemonsterde bloedvlekken:

Bloedspoor ARA#29 is niet aangetroffen op de foto van Figuur 10 [foto plaats delict]. Het niet aantreffen van dit bloedspoor kan niet verklaard worden door de kwaliteit van de foto of de locatie op de blouse. Dit betekent dat dit bloedspoor pas na het maken van foto DSCN0011.jpg [foto plaats delict] op de blouse terecht is gekomen (in foto DSCN0060.jpg gemaakt tijdens de sectie, is het bloedspoor ARA#29 overigens wel zichtbaar).



Deze twee foto's vergeleek Geradts. Links plaats delict, rechts 2006 NFI.

Er hoeft bij het zien van dit materiaal niet aan getwijfeld te worden, dat de optie 'in een plooi' niet overal (of zelfs overal niet) opgaat. Machielse hield die wijsheid voor zich.... Geradts sprak van twee bloedvlekjes, maar het waren er duidelijk meer. Waarbij dat laatste nog eens duidelijk maakt, dat spoor ARA#29 er dus tussen het aantreffen van het slachtoffer en het inleveren in Rijswijk voor de sectie is bijgekomen.

Hier had je van een "wetsdienaar" mogen verwachten, dat de consequentie was getrokken: dan kunnen alle bloedvlekjes op plaatsen die niet binnen het bereik van de foto's op de plaats delict vielen, zijn ontstaan in dezelfde periode waarin spoor ARA#29 is ontstaan en behoeven dus geen relatie te hebben met het delict. Ze kunnen dan alle zijn ontstaan door contaminatie. Later (beeldbank over de blouse ) bleek overigens maar al te duidelijk, hoe die vlekjes daar kwamen en dat een flink aantal daarvan wél al binnen het bereik van de foto's plaats delict stonden. Ook kunnen meerdere van deze vlekjes reeds op DSCN0060.jpg (sectie) worden herkend. De verregaande consequentie van dit alles, namelijk dat voor de wijze waarop spoor ARA#10 op de blouse is achtergelaten nu een heel duidelijk scenario beschikbaar is, kwam bij Machielse al helemaal niet in beeld.

In deze rubriek heeft Machielse een slechte trackrecord:

Overigens gaat Zeno Geradts (NFI) ook niet helemaal vrijuit. De vondst van de nieuwe vlekjes was het meest relevante dat zijn onderzoek opleverde. Toch verscheen dit resultaat (over de bloedvlek) niet in zijn conclusies (Het NFI op zoek naar een vlek).

[terug]


56 AG Aben verklaart aanwezigheid DNA slachtoffer in spoor #10


De AG Aben in zijn conclusie 29 augustus 2023:

284. Taylor verwijst naar en vindt steun bij Whitaker, die inderdaad (aarzelend) heeft gerapporteerd:

“Other minor DNA bands have also been observed in each profile [#10 en #42, D.A.] which match the reference profile of [slachtoffer] .

De AG geeft dus toe dat spoor #10 niet enkelvoudig is en haalt daarmee een hoeksteen weg onder het arrest van het Hof van Den Bosch (9 februari 2004).
Dan vervolgt hij met het citaat:

These DNA bands could represent a trace amount of DNA originating from cellular material from her being present in these areas as a consequence of her wearing the blouse."

Waar Aben vervolgens geen commentaar op heeft. Hij laat het daarbij:

286. Hoewel er door verschillende deskundigen verschillend over wordt gedacht, laat ik de discussie voor wat die is, want ik meen dat de uitkomst niet van betekenis is voor de bewijsvraag. Wanneer zou moeten worden aangenomen dat celmateriaal van het slachtoffer niet alleen aan bemonstering #42, maar ook aan bemonstering #10 in zeer geringe mate heeft bijgedragen, verandert dat niets aan de evaluatie van het gehele sporenbeeld. De aanwezigheid van celmateriaal van het slachtoffer in bemonsteringen van de blouse die zij heeft gedragen, verrast niet.

Dat klinkt logisch. Maar niet alles dat logisch klinkt is logisch als we de feiten raadplegen. Die zijn hier tweeërlei:
  1. de locatievan spoor#10 staat niet in contact met de huid.
  2. locaties die wel intensief contact met de huid voorspellen testten negatief.

Spoor #10 - reeds uitgeknipt - op de sierkraag. Het enige deel van de blouse dat geen contact kan maken met de draagster.

Optie 2 is natuurlijk doorslaggevend. Als ergens DNA van de draagsterdoor normaal dragen zichtbaar zou zijn is het daar wel. Het NFI nam maar liefst 12 monsters van de oksels en slaagde er slechts éénmaal in daar twee minimale markers naast de X-marker aan te treffen die overeenkwamen met de draagster. Dat is veel minder dan in spoor #10, waar ze ook nog eens schuil gaan in het DNA van Louwes. Modern DNA-onderzoek toont ze desondanks aan (15 markers bezijden de X-marker). Van dat moderne onderzoek wil Aben kennelijk niets weten.

Spoor #10 in MPSProto - zo ongeveer de meest recente en nauwkeurigste software-tool om DNA-sporen mee te analyseren. De groene (ongemengd) en gele pieken (gemengd) behoren bij het slachtoffer.

Maar ook voor het NFI-onderzoek (24 mei 2007) houdt Aben zich onnozel, hij heeft het onderzoek wel degelijk elders in zijn conclusie genoemd.

Het laat maar weer eens zien hoe dat gaat:

Gegevens die niet in je kraam te pas komen laat je gewoon weg.

Tegelijketijd ligt het er inmiddels duimendik op dat het bloedvlekje in spoor #10 wel van de draagster afkomstig is en wel via via. Een route waarvan het bestaan inmiddels nog een keer is aangetoond in het zogenaamde CCT-rapport.

Ook hier maakt Aben zich op een onbegrijpelijke manier van af. Lees maar mee:

De bespreking van de door het CCT als “laag” beoordeelde criminalistische waarde van de blouse

320. De DNA-deskundigen en sporenonderzoekers Kloosterman, Whittaker en van der Scheer hebben evenwel de criminalistische waarde van de blouse niet als zodanig gekwalificeerd.

Bedenk dat het CCT-rapport in 2022 verscheen en de rapporten waarnaar Aben verwijst al in 2015 en 2017. Deze konden dus niet over de observaties van het CCT beschikken! Overigens wel over die van Gerardts, die echter al door Machielse waren weggemoffeld (zie #55).

[terug]


57 AG Aben verwerpt de directed retry

In zijn herzieningsaanvraag heeft Knoops de directed retry verwerkt, ik denk een beetje als gevolg van mijn aandringen (indirect wellicht). Daarmee wordt de aanvraag m.b.t. de GSM-pijler veel robuuster: de zender 14501 behoeft nabij Nunspeet helemaal niet de sterkste te zijn, maar deel uit te maken van een rijtje van zeven sterkste zenders. De verkeersdrukte (letterlijk verkeer maar ook telefoonverkeer) doet dan de rest.

Zo staat het geformuleerd bij Knoops (26 oktober 2022):

Directed retry zal zich derhalve voordoen op het moment dat een bovengemiddeld aantal mobiele telefoons binnen een bepaald gebied gelijktijdig een telefoongesprek voeren dan wel aangaan, bijvoorbeeld tijdens en na filevorming of wanneer een trein met bellende reizigers passeert.

Aben (29 augustus 2023, ja dat kostte hem bijna een jaar) maakt zich hiervan af in een voetnoot:

141 Van andere files dan die op de A28 bij Harderwijk heeft de verzoeker in zijn verklaringen géén melding gemaakt (het verkeer kwam na Harderwijk weer op gang). Het beroep op de mogelijkheid van ‘directed retry’ (zie herzieningsverzoek p. 48-49, paragraaf 161-162, met toelichting), snijdt dus geen hout omdat de verzoeker niet in de file stond toen hij in het onschuldscenario in ‘de bocht bij Nunspeet’ telefoneerde.

Aben maakt zich hier schuldig aan 'mauvaise volonté'. Immers voert Knoops drie scenario's aan waaronder de directed retry te verwachten is:

  1. Louwes staat in de file
  2. Louwes rijdt weg uit een file
  3. Een trein met bellende reizigers passeert

En wat stelt Aben? Dat van punt 1 geen sprake is, dus ook niet van de directed retry.

Nog eens een verduidelijking hier: Blog Rijden, staan en zitten

[terug]


Dit werk kwam tot stand met behulp van onder meer: